1. Maaihoogtehendel
6. U stelt de maatwielen van de maaimachine als volgt
af op de correcte hoogte:
A. Verwijder de R-pen en de pen om de maatwielen
in een andere opening te plaatsen (Figuur 9).
1. Wiel
2. Pen
B. Kies een opening en let er hierbij op dat het
maatwiel zich 10 mm boven de grond bevindt
voor de gewenste maaihoogte (Figuur 9).
C. Plaats de pen en zet deze vast met de R-pen.
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen.
Opmerking: De motor start alleen wanneer
u de parkeerrem in werking hebt gesteld of het
rempedaal helemaal ingetrapt houdt.
3. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) op UIT
(Figuur 7).
4. Zet de gashendel op Choke (Figuur 10).
Figuur 8
Figuur 9
3. R-pen
1. Choke
2. Snel
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm
is, hoeft u stap 4 niet uit te voeren.
5. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Figuur 11). Laat het sleuteltje los
zodra de motor aanslaat.
1. START
2. AAN
Belangrijk: Als de motor na 30 seconden
continu starten niet aanslaat, moet u het
contactsleuteltje op UIT draaien en de
startmotor laten afkoelen; zie Storingen,
Oorzaak en Remedie.
6. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam
op Snel (Figuur 10). Als de motor afslaat of hapert,
moet u de gashendel enkele seconden op Choke
zetten en daarna weer op Snel zetten. Herhaal dit
indien nodig.
Motor afzetten
1. Zet de gashendel op SNEL (Figuur 10).
2. Draai het contactsleuteltje op UIT, wacht totdat
alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen en verwijder het sleuteltje voordat u de
bestuurderspositie verlaat. (Figuur 11).
13
Figuur 10
3. Langzaam
4. Gashendel
Figuur 11
3. UIT