8. Druk op N/X om het handmatig aanpassen van de schaal af te sluiten.
De bovenkant en onderkant van de grafiek worden afgekapt, zodat alleen het deel dat
tussen de geselecteerde minimum- en maximumwaarden ligt, wordt weergegeven.
z
U past de schaal van alle parameters als volgt aan:
1. Selecteer een parameter.
Het parametermenu wordt weergegeven.
2. Selecteer Alle schalen.
De minimum- en maximumgrafiekwaarden van alle parameters worden opnieuw
ingesteld.
z
U stelt triggerniveaus als volgt in:
1. Selecteer een parameter.
Het parametermenu wordt weergegeven (Afbeelding 5-42).
2. Selecteer Triggerniveaus instellen.
De actieve triggerniveaulijn wordt als een doorlopende zwarte lijn, samen met een
positiewaarde op het scherm weergegeven (Afbeelding 5-43).
Er moet een boven- en ondergrens voor het triggerniveau worden ingesteld.
3. Stel het bovenste triggerniveau in met de pijl omhoog b en de pijl omlaag d om de
triggerniveaulijn op de PID-grafiek te plaatsen en druk op Y/a.
Als het triggerniveau is ingesteld, verandert de doorlopende zwarte lijn in een stippellijn
(Afbeelding 5-44).
Afbeelding 5-42
Afbeelding 5-43
Voorbeeld van een actieve triggerlijn
Gegevens grafisch weergeven
Het parametermenu
45