6.11. Aansturing via het bedienpaneel
Om de Optidrive ODP-2 via het display aan te sturen moet parameter P1-12 =1 zijn ingesteld en moeten de volgende stappen worden doorlopen:
Sluit de voedingsspanning aan op de frequentieregelaar en let hierbij op dat de juiste voedingsspanning en afzekering wordt gebruikt
(zie hoofdstuk 11.2).
Sluit de motor aan op de frequentieregelaar. Let op dat de motor, afhankelijk van de voedingsspanning, in ster of driehoek is
geschakeld (zie hoofdstuk 5.6).
Sluit het noodstopcircuit als volgt aan (zie hoofdstuk 5.8 voor meer informatie):
o
Klem 1 moet doorverbonden worden met klem 12 (STO +).
o
Klem 9 moet doorverbonden worden met klem 13 (STO -).
Sluit het vrijgave contact aan op de klemmen 1 en 2. Zorg ervoor dat het contact open is (geen vrijgave).
Schakel de voedingsspanning in. Het display geeft de melding
P1-07 = motorspanning, P1-08 = motorstroom en P1-09 = motorfrequentie.
Sluit het vrijgave contact en druk vervolgens op de
Druk op de
toets om de frequentie te verhogen.
De motor blijft versnellen totdat de
Druk op de
toets om de snelheid te verlagen. De deceleratietijd wordt ingesteld via parameter P1-04.
Druk op de
toets om te stoppen.
Het display zal
Je kunt de gewenste frequentie ook instellen voordat er een start commando wordt gegeven. Druk op de
in het display staat. De gewenste frequentie wordt nu weergegeven en met de
worden. Druk vervolgens weer op de
Nadat de
toets wordt ingedrukt zal de motor accelereren naar de ingestelde snelheid.
Wanneer je de motor rechtsom en linksom wil laten draaien moet P1-12 op 2 worden ingesteld.
Het starten, stoppen en wijzigen van de snelheid is gelijk als bij P1-12=1.
Druk op de
toets. Het display geeft nu
Druk op de
toets om de snelheid te verhogen.
Druk nu op de
6.12. Activeren van de sensorloze flux-vectorregeling
De Optidrive ODP-2 heeft naast de standaard U/Hz curve ook een sensorloze flux-vectorregeling. De sensorloze flux-vectorregeling zorgt voor
een hoog startkoppel bij lage frequenties (200% @ 0,3 Hz) en een nauwkeurigere snelheidsregeling over een groter bereik. De volgende stappen
moeten doorlopen worden om de sensorloze flux-vectorregeling goed in te regelen:
Stel parameter P1-14 in op 101 om toegang te krijgen tot de uitgebreide parameters.
Stel de motorgegevens (zie typeplaatje) in bij de volgende parameters:
o
P1-07 nominale motorspanning
o
P1-08 nominale motorstroom
o
P1-09 nominale motorfrequentie
o
(Optie) P1-10 nominale motorsnelheid [Rpm]
o
P4-05 cos phi van de motor
Activeer de sensorloze flux-vectorregeling door P4-01 = 0
Let op dat de motor juist is aangesloten op de frequentieregelaar.
Als laatste stap moet de motor doorgemeten d.m.v. de autotuning. De autotuning wordt gestart door P4-02 = 1.
De autotuning zal direct worden gestart wanneer P4-02 op 1 wordt ingesteld (geen vrijgave noodzakelijk). Tijdens de
autotuning zal de as van de motor niet of nauwelijks draaien. Het is niet noodzakelijk de motor los te koppelen van de last.
Het is zeer belangrijk dat de motorgegevens in de frequentieregelaar worden ingesteld voordat de autotuning wordt gestart.
Verkeerde instelling van de parameters kan leiden tot een slechte of gevaarlijke vectorregeling.
Optidrive ODP-2 gebruikershandleiding revisie 1.31
toets wordt losgelaten. De acceleratietijd wordt ingesteld via parameter P1-03.
weergeven wanneer de motor is gestopt.
toets en
.
toets om de draairichting te wijzigen.
www.invertekdrives.com
. Stel vervolgens de juiste motorgegevens in bij de parameters
toets. Het display geeft nu
wordt weer weergegeven in het display.
weer.
.
weer.
toets wanneer er stop
&
toetsen kan de frequentie aangepast
31