richting van het laadstation). Ook is het niet
toegestaan om de begeleidingsdraad op een
afstand van minder dan 30 cm/12 inch vanaf de
begrenzingsdraad te leggen.
3.7.1 De begeleidingsdraad leggen en aansluiten
1. Het is belangrijk om na te denken over de lengte van
de begeleidingslus voordat u begint met het leggen
en aansluiten van de begeleidingsdraad. Dit geldt
met name bij grote of complexe installaties. Als de
begeleidingsdraad langer is dan 400 m/218 yd, kan
het voor de robotmaaier lastig zijn om deze te
volgen. De stroom in de begeleidingsdraad gaat
altijd naar links op het punt waar de
begeleidingsdraad op de begeleidingslus is
aangesloten.
2. Kantel de bovenklep op het laadstation naar voren
en steek de begeleidingsdraad door één van de
twee kanalen met de markering GUIDE die naar de
aansluiting voor de begeleidingsdraad gaan.
3. Bevestig een connector op de begeleidingsdraad op
dezelfde manier als bij de begrenzingsdraad, zoals
De begrenzingsdraad aansluiten op
beschreven in
pagina 20 . Sluit deze aan op de aansluitpen,
gemarkeerd met G1 (G2, G3), op het laadstation.
4. Markeer de draden met de bijgeleverde
kabelmarkers. Dat maakt het eenvoudiger om de
draden later opnieuw aan te sluiten, bijvoorbeeld
nadat het laadstation tijdens de winter binnen is
opgeslagen.
5. Leid de draad door de sleuf onder de laadplaat door
en vervolgens minstens 2 m/6,5 ft in een rechte lijn
vanaf de voorste rand van de plaat.
Als de begeleidingsdraad op een steile helling
moet worden geïnstalleerd, moet de draad bij
voorkeur onder een hoek op de helling worden
gelegd. Dat maakt het voor de robotmaaier
eenvoudiger om de begeleidingsdraad op de
helling te volgen.
Leg de draad niet in scherpe bochten. Hierdoor
kan het voor de robotmaaier lastig worden om de
begeleidingsdraad te volgen.
22 - Installatie
135º
135º
6. Leid de begeleidingsdraad naar het punt op de
begrenzingslus waar de begeleidingsdraad moet
worden aangesloten.
7. Knip de begrenzingsdraad door met bijvoorbeeld
een draadtang. Het aansluiten van de
begeleidingsdraad gaat makkelijker als er op de
begrenzingsdraad een oogje wordt gemaakt, zoals
eerder beschreven. Zie
Oogje voor het aansluiten
van de begeleidingsdraad op pagina 20 .
8. Sluit de begeleidingsdraad met behulp van een
koppeling aan op de begrenzingsdraad:
a) Steek de begrenzingsdraad en de
begeleidingsdraad in de koppeling. Controleer of
de draden volledig in de koppeling zijn gestoken,
zodat de uiteinden zichtbaar zijn door het
doorzichtige deel aan de andere zijde van de
koppeling.
b) Gebruik een waterpomptang om de knop op de
koppeling helemaal in te drukken. Het maakt niet
uit welke openingen worden gebruikt voor het
aansluiten van elke draad.
90º
629 - 001 -