SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: regelaarfunctie
2
3 4
Onderbreken van de functie
De functie snelheidsregelaar wordt onder-
broken na een druk op:
– de schakelaar 4 (O);
– het rempedaal;
– het koppelingspedaal of het in neutraal
schakelen voor de auto's met versnel-
lingsbak Quickshift.
In de drie gevallen blijft de ingestelde snel-
heid in het geheugen bewaard. De snelheid
verschijnt tussen haakjes op het display en
het lijntje rondom het controlelampje dooft
om de slaapstand van de functie te beves-
tigen.
Opnieuw inschakelen van de gekozen
snelheid
Als een snelheid in het geheugen is op-
geslagen, kan deze worden opgeroepen
als de omstandigheden dat toelaten (ver-
keersdrukte, staat van het wegdek, weers-
5
omstandigheden, enz.). Rijsnelheid van de
auto hoger dan 30 km/u, druk op de scha-
kelaar 5 (R).
Bij het oproepen van de ingestelde snelheid,
wordt het inschakelen van de snelheidsre-
gelaar bevestigd door het oplichten van het
lijntje om het controlelampje.
N.B.: als de eerder opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt
de auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de regelaar stand-by staat, komt de
functie weer in werking door een druk op
de schakelaars 2 (+) of 3 (-), ongeacht
de snelheid die in het geheugen is opge-
slagen: de actuele snelheid van de auto
wordt gebruikt.
(4/4)
Uitschakelen van de functie
De werking van de snelheidsregelaar wordt
onderbroken als u op de schakelaar 1 drukt,
er is geen snelheid meer ingesteld. Het
doven van het controlelampje op het instru-
mentenpaneel bevestigt dat deze functie uit-
geschakeld is.
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
1
2.21