KINDERVEILIGHEID:
L E V E N S G E VA A R
GEVAAR
VAN
LETSEL: controleer voordat
u een kinderzitje achterste-
voren op de plaats van de passagier
voorin installeert, of de airbag wel is
uitgeschakeld (raadpleeg de paragraaf
"Kinderveiligheid: uitschakelen/inscha-
kelen van de passagiersairbag voorin" in
hoofdstuk 1).
De kinderzitjes met harnas vooruit kij-
kend zijn uitsluitend toegestaan als ze
met ISOFIX vastgemaakt zijn en zonder
autogordel.
1.34
installatie van het kinderzitje (2/4)
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
O F
gordel
ERNSTIG
¬
Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als "Universeel"
goedgekeurd zitje.
−
Plaats toegelaten voor de beves-
tiging met de gordel van uitsluitend een
achterstevoren geplaatst kinderzitje dat
goedgekeurd is als "Universeel".
Door het gebruik van een niet bij de auto passend kinderveiligheidssysteem wordt
de baby of het kind niet correct beschermd. Het kan ernstig of zelfs dodelijk letsel
oplopen.
³
Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
ü
Plaats waar een ISOFIX-kinderzitje is
toegelaten.
±
De zitplaatsen achterin zijn voor-
zien van een verankering voor de bevesti-
ging van een universeel ISOFIX-kinderzitje
vooruit. De verankeringen bevinden zich in
de bagageruimte en zijn zichtbaar.
De grootte van een ISOFIX-kinderzitje wordt
aangegeven door een letter:
– A, B en B1: voor zitjes vooruit van groep 1
(van 9 tot 18 kg);
– C: zitjes achterstevoren van groep 1 (van
9 tot 18 kg);
– D en E: kuipzitjes of zitjes achterstevoren
van groep 0 of 0+ (onder 13 kg);
– F en G: reiswiegen van groep 0 (onder
10 kg).