60
Opbergen
De wielhouders zodanig plaatsen dat
de fiets min of meer horizontaal staat.
Daarbij moet de afstand tussen de
pedalen en de achterklep minstens
5 cm bedragen.
Beide fietsbanden moeten in de wiel‐
houders zitten.
Fiets in de lengterichting van de auto
uitlijnen: Crankbevestiging iets los‐
draaien.
Fiets verticaal plaatsen met behulp
van de draaigreep op de crankhou‐
der.
Wanneer de twee fietsen elkaar in de
weg staan, kan de onderlinge plaat‐
sing van de fietsen worden aange‐
past door de wielhouders en de draai‐
greep op de crankhouder bij te stellen
totdat de fietsen elkaar niet meer ra‐
ken. Zorg daarbij voor voldoende tus‐
senruimte tot de auto.
Klemschroef op de crankbevestiging
handmatig maximaal vastdraaien.
Beide fietswielen met spanbanden
aan wielhouders vastmaken.
Controleren of fiets goed vastzit.
Voorzichtig
Zorg dat de ruimte tussen de fiets
en de auto minstens 5 cm is.
De instellingen voor de wielhouders
en de draaigreep van de crankhouder
moeten voor elke fiets worden geno‐
teerd en bewaard. Een correcte voor‐
instelling vergemakkelijkt het op‐
nieuw aanbrengen van de fiets.
Let op
Er wordt aangeraden om een waar‐
schuwing bij de achterste fiets te be‐
vestigen voor beter zicht.