6. Koppelingsmoer (6.1) met de hand
verdraaien, tot deze de membraanstang
(8.1) aanraakt; dan ca. 1/4 slag verder
draaien en deze stand met de contra-
moer (6.2) borgen.
7. Koppelingshelften (7) plaatsen en vast-
schroeven.
Indicatieplaat (5.6) op koppeling uitrichten.
Demontage-instructies aandrijving:
Bij de demontage van een aandrijving van
het ventiel en vooral bij uitvoeringen met
voorgespannen veren moet de onderste stel-
drukaansluiting vooraf met een druk worden
belast, die iets hoger ligt dan de onderste
waarde van het nom. signaalbereik (zie ty-
peplaat aandrijving), om de slagmoer los te
kunnen maken.
2.2
Voorspanmogelijkheid bij
"membraanstang uitgaand"
Om een grotere stelkracht te realiseren be-
staat bij deze aandrijvingen de mogelijk-
heid bij de ventielinstelling de veren tot max.
25% van de slag resp. het nom. signaalbe-
reik voor te spannen.
Wanneer bij eensignaalbereik van 0,2...1
bar een voorspanning van bijv. 0,1 bar is
gewenst dan verschuift het signaalbereik
met 0,1 bar naar 0,3 bar (0,1 bar komt
overeen met een voorspanning van 12,5 %).
Bij de instelling van het ventiel moet nu als
aanvangswaarde voor het signaalbereik
een steldruk van 0,3 bar worden ingesteld.
Het nieuwe signaalbereik van 0,3...1,1 bar
moet absoluut als signaalbereik met voorge-
spannen veren op het typeplaatje worden
vermeld.
Samenbouwen ventiel – aandrijving
2.3
Ventiel en aandrijving met
verschillende nom. slagen
Aandrijving "membraanstang uitgaand"
Belangrijk! Bij ventielen, waarvan de slag
kleiner is dan de nom. slag van de aandrij-
ving, moeten altijd voorgespannen veren
worden toegepast.
Voorbeeld:
Ventiel DN 100 met nom. slag 30 mm en
aandrijving 1400 cm
mm, nom. signaalbereik 0,4 ... 2 bar.
1. De voor de voorspanning benodigde
steldruk moet boven de met een halve
aandrijfslag (30 mm) overeenkomende
steldruk van 1,2 bar (bereik 1,2 ... 2
bar) op 1,6 bar worden ingesteld.
2. Koppelingsmoer (6.1) verdraaien, tot
deze de membraanstang aanraakt.
3. Stand m.b.v. de contramoer borgen en
de koppeling monteren zoals eerder in
par.2.1 beschreven.
4. Het voor het gemonteerde regelventiel
geldende signaalbereik van 1,6 ... 2,4
bar op de typeplaat van de aandrijving
vermelden.
Aandrijving "membraanstang ingaand"
Voorspannen van de aandrijfveren is bij
"membraanstang ingaand" niet mogelijk.
Wanneer een ventiel met een overgedimen-
sioneerde aandrijving wordt gecombineerd
(nom. slag aandrijving groter dan nom. slag
ventiel) kan altijd alleen de eerste helft van
het nom. signaalbereik van de aandrijving
worden gebruikt.
2
met nom. slag 60
EB 8251 NL
7