Schakel bij veranderingen tijdens het bedrijf het aandrijfaggregaat onmiddellijk uit.
Beveilig roterende transmissieonderdelen, bijv. koppelingen, tandwielen of riemtransmissies,
door overeenkomstige veiligheidsvoorzieningen tegen aanraken.
Beveilig machine- resp. installatiedelen die tijdens de werking warmer dan +70 °C worden
met overeenkomstige beschermvoorzieningen tegen aanraking.
Bewaar de bevestigingsmiddelen van de beschermvoorzieningen bij het verwijderen op een
veilige plaats. Breng de verwijderde beschermvoorzieningen voor de inbedrijfstelling terug
aan.
Zamel afgewerkte olie in en verwijder ze volgens de voorschriften. Verwijder eventueel
gemorste olie onmiddellijk met oliebindmiddel.
Voer geen laswerkzaamheden aan de transmissie uit. Gebruik de transmissie niet als
massapunt voor laswerkzaamheden.
Voer een potentiaalvereffening uit volgens de hiervoor geldende voorschriften en richtlijnen.
Dit dient door vakkundige elektrotechnici te gebeuren.
Reinig de motor niet met een hogedrukreinigingsapparaat of gereedschap met scherpe
randen.
Houd de toegestane aandraaimomenten voor de bevestigingsschroeven aan.
Vervang onbruikbaar geworden schroeven door nieuwe met dezelfde sterkteklasse en in
dezelfde uitvoering.
Siemens AG is uitsluitend aansprakelijk voor originele reserveonderdelen.
De fabrikant die de transmissiemotoren in een installatie inbouwt, moet de voorschriften in
de bedieningshandleiding in zijn eigen bedieningshandleiding opnemen.
BA 2330
Bedieningshandleiding, 04/2016, A5E37461092A/RS-AB
Algemene info en veiligheidsinfo
1.5 Principiële plichten
11