Koerslijn: de boeglijn wordt doorgetrokken in uw reisrichting.
• Uit: hiermee schakelt u de koerslijn uit.
• afstand: geeft de afstand tot het einde van de koerslijn weer.
• Tijd: de benodigde tijd voor het bereiken van het einde van de koerslijn.
wereldkaart: een standaardwereldkaart of satellietbeelden weergeven (wanneer
Hele wereldkaart is geselecteerd).
puntpeilingen: dieptemetingen in- of uitschakelen en een gevaarlijke diepte
instellen.
veiligheidsarcering (alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision-kaart
gebruikt): hiermee wordt een geselecteerde diepte geïdentificeerd. Gebieden op
de kaart die ondieper zijn dan de opgegeven waarde, worden blauw gearceerd,
en gebieden die dieper zijn dan de opgegeven waarde, worden wit gearceerd.
De contour wordt altijd getekend op de geselecteerde diepte of dieper dan de
geselecteerde diepte.
Selecteer auto als u de standaarddiepte van de g2 Vision-kaart wilt gebruiken.
GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding
Symbolen: de symboolvoorkeuren wijzigen.
• grootte van navigatiekenmerken: hiermee past u de grootte van de
navigatiesymbolen op de kaart aan.
• Type navigatiekenmerken: hiermee stelt u de symbolenset voor de
navigatiekenmerken in (NOAA of IALA).
• Nuttige punten op land: hiermee schakelt u de weergave van nuttige punten
op land (POI's) in of uit.
• Lichtsectoren: hiermee kunt u de sector waarin een navigatielicht zichtbaar
is in- en uitschakelen. Selecteer auto als u de lichtsectoren wilt filteren op
basis van het zoomniveau.
• Kaartgrenzen: schakel bij het laden van BlueChart g2 Vision SD-kaarten de
kaartgrenzen in, als u wilt zien welk gebied een kaart bestrijkt.
• fotopunten: hiermee schakelt u camerapictogrammen (pagina 20) in of uit
wanneer u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt.
• voertuigpictogram: hiermee kunt u een kleine, middelgrote of grote boot of
driehoek selecteren als uw bootpictogram op de kaart.
Kaarten gebruiken
13