Kaarten gebruiken
Andere functies die op de meeste kaarten voorkomen zijn dieptelijnen (bij diep
water zijn deze wit), getijdenzones, dieptepeilingen (zoals weergegeven op de
originele papieren kaart), navigatiehulpmiddelen en symbolen, en obstakels en
kabelgebieden.
navigeren naar een punt op de kaart
1. Selecteer
Kaarten
in het startscherm.
2. Selecteer navigatiekaart,
Visserijkaart
tuimelschakelaar
3. Selecteer met de
4. Druk op SELECT.
5. Selecteer
navigeer
naar.
6. Selecteer
Ga naar
(of
Begeleid naar
BlueChart g2 Vision-kaart voor automatische begeleiding gebruikt).
7. Volg de gekleurde lijn op het scherm naar de bestemming.
voor het maken van een route naar een punt op de kaart Zie pagina 26.
De navigatiekaart schuiven
Gebruik de tuimelschakelaar om de kaartwijzer (
naar andere gebieden op de navigatiekaart te verplaatsen. Als u voorbij de rand
van de huidige kaart schuift, schuift het scherm mee, zodat de route die u volgt
continu zichtbaar blijft.
10
of
Splits
kaart.
de gewenste positie op de kaart.
als u een voorgeprogrammeerde
) van uw huidige positie
Als u de kaartwijzer verplaatst, ziet u rechtsonder op de kaart de afstand en
peiling tussen uw huidige locatie en de coördinaten van de locatie die de
kaartwijzer aangeeft.
Als u over de kaart wilt schuiven, dient u omhoog, omlaag, links of rechts op
de
tuimelschakelaar
te drukken.
Kaartwijzer
Druk op
MEnU
en selecteer
Stop schuiven
Op de kaart in- en uitzoomen
Met de bereik-toetsen (-/+) bestuurt u het zoomniveau, hetgeen wordt
aangegeven door de schaal onder aan de navigatiekaart (
het cijfer geeft de afstand op de kaart weer.
GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding
als u niet langer wilt schuiven.
). Het balkje onder