Samenbouwen van ventiel en aandrijving
2.3
Ventiel en aandrijving met
verschillende nom. slagen
Aandrijving "membraanstang uitgaand"
Belangrijk!
Bij ventielen, waarvan de slag kleiner is dan
de nom. slag van de aandrijving, moeten
altijd voorgespannen veerbereiken worden
toegepast.
Voorbeeld:
Ventiel DN 100 met nom. slag 30 mm en
aandrijving 1400 cm
mm, nom. signaalbereik 0,4 ... 2 bar.
1. De voor de voorspanning benodigde
steldruk moet boven de met een halve
aandrijfslag (30 mm) overeenkomende
steldruk van 1,2 bar (bereik 1,2 ... 2
bar) op 1,6 bar worden ingesteld.
2. Koppelingsmoer (6.1) verdraaien, tot
deze de membraanstang aanraakt.
3. Stand m.b.v. de contramoer borgen en
de koppeling monteren zoals eerder in
par.2.1 beschreven.
4. Het voor het gemonteerde regelventiel
geldende signaalbereik van 1,6 ... 2,4
bar op de typeplaat van de aandrijving
vermelden. @Spaltenumbr =
Aandrijving "membraanstang ingaand"
Belangrijk!
Voorspannen van de aandrijfveren is bij
"membraanstang ingaand" niet mogelijk!
8
EB 8015
2
met nom. slag 60
Wanneer een ventiel met een overgedimen-
sioneerde aandrijving wordt gecombineerd
(nom. slag aandrijving groter dan nom. slag
ventiel) kan altijd alleen de eerste helft van
het nom. signaalbereik van de aandrijving
worden gebruikt. Voorbeeld:
Ventiel DN 100 met nom. slag 30 mm en
aandrijving 1400 cm
mm, nom. signaalbereik 0,2 ... 1 bar.
Bij een halve ventielslag resulteert een bruik-
baar signaalbereik van 0,2...0,6 bar.
Opgelet!
Aandrijvingen, die zonder ventiel al
door de leverancier zijn voorgespan-
nen, zijn met een sticker gemar-
keerd.
Bovendien ziet men aan de onderste
membraanschaal drie verlengde
bouten met moeren zitten. Deze zijn
bedoeld voor het gelijkmatig afbou-
wen van de veervoorspanning bij
demontage van de aandrijving.
2
met nom. slag 60