12 - OPTIES
12.2.4.3 - Installatie
De watertoevoer naar elke desuperheater is parallel.
De aansluitingen op de waterintrede en -uittrede van de
desuperheaters mag een enkele mechanische spanning
veroorzaken op de warmtewisselaars. Monteer indien nodig
flexibele aansluitbuizen.
Monteer inregel- en balansafsluiters voor het waterdebiet bij de
uittrede van de warmtewisselaars.
De instelling en de balans van de debieten kunnen worden
ingesteld door het aflezen van de drukverliezen in de
warmtewisselaars.
Dit drukverlies moet op alle gelijk zijn aan het totale waterdebiet
uit het selectieprogramma.
Raadpleeg de volgende drukverliescurves voor het inregelen
van de balanskleppen alvorens de installatie op te starten.
In instelling van de waterdebieten van elke desuperheater kan
worden verfijnd als de unit op vollast werkt door de
wateruittredetemperaturen voor elk van de circuits zoveel
mogelijk gelijk te krijgen.
12.2.4.4 - Werking
Het activeren en deactiveren van de desuperheater modus wordt
verzorgd door de DI-07 van de CIOB A kaart. (klemmenblok n°
49/49A).
Het volume van het watersysteem in het circuit van de
desuperheater moet zo klein mogelijk zijn zodat de temperatuur
snel kan stijgen na het inschakelen.
De minimum luchtintredetemperatuur bij de desuperheater is 30
°C.
Hiervoor kan een 3-weg ventiel (nummer 31) nodig zijn, met een
regelaar en opnemer voor het controleren van de minimaal
vereiste waterintrede temperatuur.
Het watersysteem van de desuperheater moet zijn uitgerust met
een expansievat dat wordt geselecteerd op grond van het volume
van het watersysteem en met een klep (van maximaal 10bar)
om de watertemperatuur onder 100°C te houden.
12.2.4.5 - Bedrijfslimieten
LD/ILD units
Desuperheater
Waterintredetemperatuur (bij opstart)
Wateruittredetemperatuur tijdens bedrijf
Waterintredetemperatuur bij stilstand
Opmerking: overschrijd de maximum bedrijfstemperatuur niet.
(1) De intredewatertemperatuur bij het opstarten mag niet lager zijn dan 30°C.
Voor installaties met een lagere temperatuur is een driewegklep nodig, totdat
de wateruittredetemperatuur van de desuperheater 45°C bereikt.
Minimum Maximum
°C
30
75
(1)
°C
45
80
°C
3
75
NL-49
Werkingsbereik in koelmodus
60
55
50
Deellast-units alle maten
46
45
Deellast alleen ILD
Deellast alleen ILD
44
40
35
30
25
20
15
10
5
0
-5
-10
-15
-20
40
45
50
55
Wateruittredetemperatuur desuperheater (°C)
Werkingsbereik in verwarmingsmodus
40
35
DSH
OFF
30
25
20
15
10
5
0
-5
-10
Deellast
-15
-20
15
20
25
30
Wateruittredetemperatuur van de warmtepomp (°C)
Opmerkingen
1.
Waterwarmtewisselaar desuperheater ΔT = 10 K.
2.
De verdamper is beschermd tegen vorst tot -20 °C (met vorstbeveiligingsoptie
voor verdamper of met vorstbeveiligingsoptie voor verdamper en een
hydromodule indien aanwezig of circuit beschermd door een
antivriesoplossing voor een buitentemperatuur < 0 °C)
Het watercircuit van de waterwisselaar van de koeler moet echter door
de klant worden beschermd tegen buitentemperaturen onder 0°C
3.
De bedrijfsbereiken gelden alleen ter indicatie. Raadpleeg het
bedrijfsbereik in de elektronische catalogus.
Verklaring
Bedrijfsbereik volle lading
Uitbreiding van het bedrijfsbereik van de LD unit: vorstbeveiliging vereist
(zie opmerking 2).
Verwarmingsmodus: deellastwerking bij een luchtinlaattemperatuur
tussen -10 en -15°C.
Koelmodus: deellastwerking boven een buitenluchttemperatuur van
46°C.
Beperkt desuperheater-vermogen.
Werking bij deellast alleen voor ILD unit met beperkt desuperheater-
vermogen.
Potentiële belastingafscheiding tijdens de ontdooicyclus bij lage
buitentemperatuur (zie werkingsbereik ILD)
Beperkt desuperheater-vermogen. Raadpleeg de selectie in de
elektronische catalogus.
Gebruik van de desuperheater niet mogelijk
Begrenzing van de wateruittredetemperatuur van de desuperheater
60
65
70
75
80
85
35
40
45
50
55
60
AQUACIAT™ LD/ILD