Installatie-, gebruikers- en onderhoudshandleiding
Storing
Uitlaatdruk varieert (sterk).
Bij een grote doorstroom neemt
de uitlaatdruk af.
Regelaar blijft onafhankelijk van
de vraag gesloten.
Regelaar blijft onafhankelijk van
de vraag in de open positie
staan.
Veiligheidsafslagklep valt
constant, na een bepaalde
(dezelfde) tijd, na opstarten van
de regelaar.
Veiligheidsafslagklep valt niet,
terwijl dit volgens de heersende
uitlaat druk wel zou moeten.
Veiligheidsafslagklep is niet te
resetten bij LD-uitvoering
Afleveringsregelaar reageert
traag
Controleer wanneer de stuurdrukregelaar gedemonteerd is geweest, of deze bij
regelaar hoort.
Dit is te zien op het afleveringsdocument, waarop de registratienummers van de
regelaar, veiligheidsklepafsluiter en stuurdrukregelaar vermeld zijn.
Bij demontage van de stuurdrukregelaar zal deze opnieuw ingeregeld dienen te
worden.
1
Instelling van stuurdrukregelaar is niet correct.
2
Klepas van de stuurdrukregelaar heeft weerstand (wrijving).
3
Klepas van de regelaar heeft weerstand.
4
Ademopening stuurdrukregelaar is verstopt.
5
Beïnvloedingsleiding/stuurdrukleiding lekt.
6
Stuurdrukregelaar werkt niet naar behoren (vuil).
7
Valse afstroming van de stuurdruk als gevolg van een lekkage
van de Pm aansluiting (zie sticker op huis voor identificatie).
8
Regelaar wordt buiten zijn specificaties ingezet.
Er zit een scheurtje in het hoofdmembraan van de regelaar, welke bij
een grotere vraag het grotere drukverschil over het membraan de
stuurdruk teniet doet, waardoor de regelaar gaat sluiten. Bij een
kleinere vraag bestaat de mogelijkheid dat de regelaar naar behoren
functioneert, aangezien er door het kleinere drukverschil minder gas
boven het membraan weg loopt.
Indien het hoofdmembraan van de regelaar scheurt (grote opening),
valt de stuurdruk weg en wordt de regelaar door de sluitveer dicht
gestuurd.
Indien het membraan van de stuurdrukregelaar scheurt, wordt door
de veerdruk van de stuurdrukregelaar zijn klep geopend. De regelaar
krijgt dan boven het hoofdmembraan van de regelaar een steeds
hogere druk, welke de klep in toenemende mate zal openen.
Indien het membraan van de hulpdrukregelaar scheurt, zal de
hulpdruk even groot worden als de inlaatdruk.
De stuurdrukregelaar zal de regelaar dan ook met een steeds hoger
wordende druk aansturen, waardoor deze meer en meer open gaat
staan. Wanneer de druk in het uitlaat gedeelte te hoog wordt, zal de
Veiligheidsafslagklep in werking treden.
Door restricties zal de drukopbouw echter langzaam verlopen.
Indien het membraan van de veiligheidsafslagklep scheurt, zal de
druk boven en onder het membraan even groot worden, hierdoor zal
de veiligheidsafslagklep niet meer aangesproken kunnen worden.
Bij uitlaatdrukken lager dan 50 mbar, moet de meetleiding van de
veiligheidsafslagklep zijn voorzien van en 3/2-ventiel N.O., zodat de
aangesproken veiligheidsafslagklep drukloos weer opnieuw in bedrijf
gesteld kan worden.
1
Geen restrictie in T-stuk (stuurdrukregelaar).
2
Beïnvloedingsleiding lekt.
DDD3001MHNL/11-2021/rev.A6
Analyse
RS350S PN10
51