Inspecteer de afdichting van de wartel. De wartel moet overeenkomen met de diameter van de
gebruikte voedingskabel. Door het buigen van de kabel naast de wartel mag er geen water
binnendringen. (Laat de kabel naar beneden lopen wanneer deze de motor verlaat.)
Sluit de motor in ster of driehoek aan volgens de aanduiding op het naamplaatje van de motor en
volgens het schema dat in de klemmenkast is gemonteerd. Sluit de motor niet aan als u twijfelt over
de interpretatie van het aansluitschema. Neem bij twijfel contact op met PACKO. Controleer nooit de
draairichting van de pomp wanneer de klemmenkast open is. De technicus is verantwoordelijk voor
het naleven van de voorschriften met betrekking tot elektrische compatibiliteit in het land waar de
pomp is geïnstalleerd. De spanning en de frequentie vermeld op het typeplaatje van de motor moeten
in acht worden genomen. (Tolerantie van 5% voor de spanning en 1% voor de frequentie.)
Voor pompen met een vermogen van meer dan 7,5 kW moeten speciale startvoorzieningen worden
voorzien (ster-driehoekstarter, softstarter of starten met frequentieomvormer).
De installatie van een overstroombeveiliging is altijd verplicht.
3.3 AANSLUITEN SPOELING MECHANISCHE ASAFDICHTING
Bij een pomp met spoeling worden de glijvlakken van de mechanische asafdichting gesmeerd en/of
gekoeld door een andere vloeistof dan de verpompte vloeistof. Deze spoelvloeistof wordt toe en
afgevoerd via de twee aansluitingen in het pomphuis.
Ofwel sluit men aan één van de aansluitingen de waterleiding aan. Regel het debiet zodat het water
langzaam uit de andere aansluiting druppelt (± 10 liter/uur). Aan de uitlaat plaatst men bij voorkeur
een slang zodat de lek naast de pomp afgevoerd wordt. Nooit een klep of smoring in de afvoer van
de spoelvloeistof voorzien om te voorkomen dat druk in de spoelkamer opgebouwd wordt.
Ofwel sluit men de spoeling aan op een quenchreservoir van minstens 5 liter. Om voldoende circulatie
van de spoelvloeistof te garanderen mag haar viscositeit niet hoger zijn dan 100 centiPoise, moeten
de gebruikte slangen een inwendige diameter van minstens 14 millimeter hebben en mogen de
slangen samen niet meer dan 2 meter lang zijn. In de slangen mogen geen bruggen voorkomen waar
lucht opgehoopt wordt en zo de circulatie belet. Het reservoir ongeveer 70 centimeter boven de pomp
opstellen. De aansluiting van beide slangen aan het reservoir moeten onder het vloeistofpeil liggen.
Het quenchreservoir regelmatig bijvullen en de goede circulatie controleren. Wanneer de
temperatuur in het reservoir boven de 60°C stijgt, moet dit gekoeld worden of moet overgeschakeld
worden op een doorstroomquench zoals hoger beschreven.
In beide gevallen mag de druk in de spoelkamer de 0,5 bar nooit overschrijden!
3.4 OPSTART
1. Alvorens de zuig- en persleiding aan te sluiten, moet het gehele systeem grondig worden
gereinigd om schade door lassen, slijpen en andere resten te voorkomen.
2. Voordat u begint, tikt u de motor aan om te controleren of de motorventilator in wijzerzin of
in tegenwijzerzin draait, gezien vanaf de achterkant van de motor. (Aantikken betekent dat
de motor tijdelijk wordt ingeschakeld en vervolgens onmiddellijk de stroom wordt
uitgeschakeld).
3. De draairichting mag alleen worden gecontroleerd met volledig gevulde leidingen. Als
gespoelde mechanische asafdichtingen zijn geïnstalleerd, moet de spoeltoevoer operationeel
zijn. Drooglopen leidt tot schade aan de afdichting.
4. Het typeplaatje van de motor moet worden gecontroleerd om er zeker van te zijn dat het in
overeenstemming is met de beschikbare elektrische voeding. Het is essentieel dat de stroom
bij volledige belasting niet wordt overschreden om overbelasting van de motor te voorkomen.
11