Opbouw en werking
kamer geleid en beweegt de aandrij fstang (7)
tegen de veerkracht in naar beneden.
3.5 Veiligheidspositie
Bij het reduceren van de steldruk of bij uitval
van de hulpenergie, bepalen de in de onder-
ste en bovenste membraankamer inge-
bouwde veren de draairichting en daarmee
de veiligheidspositie van het regelventiel.
Informatie
De hier uitgevoerde veiligheidsposities heb-
ben betrekking op de SAMSON-doorgangs-
ventielen van de componenten 240, 250,
280 en 290.
3.5.1
Draairichting FA
Bij het verminderen van de steldruk of bij uit-
val van de hulpenergie bewegen de veren
de aandrij fstang naar beneden en sluiten het
gemonteerde doorgangsventiel. Het ventiel
opent bij een stij gende steldruk tegen de
veerkracht in.
3.5.2
Draairichting FE
Bij het verminderen van de steldruk of bij uit-
val van de hulpenergie bewegen de veren
de aandrij fstang naar boven en openen het
bij behorende doorgangsventiel. Het ventiel
sluit bij een stij gende steldruk tegen de veer-
kracht in.
14
3.6 Varianten
Pneumatische aandrij ving
type 3271/355 cm² en type 3277/355 cm²:
− Standaarduitvoering
De bivenste en onderste afdekkingen van
de aandrij vingen zij n van plaatstaal ge-
maakt en geplastifi ceerd.
− Uitvoering met handbediening
De aandrij vingen van het type 3271 en
type 3277 kunnen met een extra hand-
matige verstelling worden uitgerust.
Daarmee kan de slag handmatig worden
aangepast.
− Slagbegrenzing
De aandrij vingen van het type 3271 en
type 3277 kunnen als speciale uitvoering
van een mechanisch instelbare slagbe-
grenzer worden voorzien. De slag wordt
daardoor in beide richtingen (FA en FE)
met ongeveer 50 % verminderd en vast
ingesteld.
EB 8310-4 NL