Belichtingscorrectie
De belichting kan worden gecorrigeerd om het uiteindelijke beeld donkerder of lichter te maken, in
een bereik van plus/min 2 LW in stappen van 1/3 LW. Kijk op blz. 74 voor informatie over het gebruik
van de belichtingscorrectie. In de automatische opnamestand wordt de belichtingscorrectie opgehe-
ven wanneer de keuzeknop in een andere stand wordt gezet. In de multifunctionele opnamestand
blijft de belichtingscorrectie van kracht totdat hij weer op nul is gezet.
De belichtingscorrectie moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt. Wanneer u de
belichtingscorrectie instelt verschijnt de correctiefactor naast de belichtingscorrectie-aanduiding op de
monitor. Nadat de instelling is uitgevoerd geven de sluitertijd- en/of diafragma-aanduiding de werkelij-
ke belichting weer. Omdat de correcties in kleine stapjes kunnen worden uitgevoerd kan het soms
voorkomen dat u dezelfde sluitertijden en/of diafragmawaarde ziet als voor de correctie. Wordt er een
andere waarde dan 0.0 gekozen, dan blijft er een waarschuwing zichtbaar op het datascherm en de
lcd-monitor.
Druk voor het instellen van een
correctie op de links- of de recht-
stoets van de stuureenheid (1); het
scherm van de belichtingscorrectie
verschijnt.
Gebruik de links/rechts-toetsen van de
stuureenheid (2) om de waarde van de
belichtingscorrectie te veranderen.
Belichtingsveranderingen zijn
zichtbaar in het live-beeld op
de monitor.
1
Druk de ontspan-
knop half in of druk
op de centrale
toets van de stuur-
eenheid om de
instelling vast te leggen.
51