7.
Raak Gereed en Doorgaan aan om een voorbeeld van de geselecteerde foto te bekijken. Indien u de lay-
out of de papiersoort wilt aanpassen, raakt u
instellingen als standaard opslaan.
8.
Raak Afdrukken aan om te beginnen met afdrukken.
Afdrukken op speciaal en aangepast papier
Als uw toepassing een aangepast papierformaat ondersteunt, stelt u het papierformaat eerst in de
toepassing in voordat u het document afdrukt. Zo niet, stelt u het papierformaat in het
printerstuurprogramma in. U moet wellicht de opmaak van bestaande documenten aanpassen om deze
correct te kunnen afdrukken op een aangepast papierformaat.
Om aangepaste formaten in te stellen (Windows)
1.
Ga, afhankelijk van het besturingssysteem, op een van de volgende manieren te werk:
Windows 8.1 en Windows 8: Wijs of tik in de rechterbovenhoek van het scherm om de
●
Emoticonsbalk te openen, klik op het pictogram Instellingen, klik of tik op Configuratiescherm en
klik of tik op Apparaten en printers bekijken. Klik of tik op de printernaam en klik of tik op
Eigenschappen afdrukserver.
Windows 7: Klik in het menu Start van Windows op Apparaten en printers. Selecteer de
●
printernaam en klik op Eigenschappen afdrukserver.
Windows Vista: Klik vanuit het Start-menu van Windows op Configuratiescherm en klik
●
vervolgens op Printers. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gebied van het venster Printers
en selecteer Eigenschappen server.
Windows XP: Klik vanuit het Start-menu van Windows op Configuratiescherm en klik vervolgens
●
op Printers en faxen. Klik in het menu Bestand op Servereigenschappen.
2.
Selecteer het vakje Een nieuwe vorm maken.
3.
Voer de naam van het aangepaste papierformaat in.
4.
Voer de afmetingen van het aangepaste papierformaat in het gedeelte Vormbeschrijving (afmetingen).
5.
Klik op Vorm opslaan, en vervolgens op Sluiten.
Om op speciaal en aangepast papier af te drukken (Windows)
OPMERKING: Vooraleer u op aangepast papier kunt afdrukken, moet u het aangepaste formaat instellen in
Eigenschappen afdrukserver.
1.
Plaats het juiste papier in de lade. Zie Plaats papier voor meer informatie.
2.
Klik op Afdrukken in het menu Bestand van uw softwaretoepassing.
3.
Zorg ervoor dat uw printer is geselecteerd.
4.
Klik op de knop waarmee u het dialoogvenster Eigenschappen opent.
Afhankelijk van uw softwaretoepassing heeft deze knop de naam Eigenschappen, Opties,
Printerinstellingen, Printereigenschappen, Printer of Voorkeuren.
OPMERKING: Maak de wijzigingen in de HP-software die bij de printer is geleverd om de
afdrukinstellingen voor alle afdruktaken in te stellen. Zie Hulpprogramma's printerbeheer voor meer
informatie over de HP-software.
5.
Klik in het tabblad Layout of Papier/kwaliteit op de knop Geavanceerd.
26
Hoofdstuk 3 Afdrukken
(Instellingen) en uw selectie aan. U kunt alle nieuwe
NLWW