bodemtemperatuurvoeler RF1 van het buffervat de gewenste
aanvoertemperatuur plus 2 K bereikt heeft.
Een temperatuurverschil van bijv. 2 K (kelvin = temperatuur-
eenheid) komt overeen met een temperatuurverschil van
2 °C.
Bij aansluiting op een warmwater-boileropwarming wordt het
buffervat eveneens opgewarmd wanneer de temperatuur
van de koptemperatuurvoeler VF1 minder dan 2 K hoger is
dan de gewenste aanvoertemperatuur (voortijdige bijlading).
Bij CV-installaties van dit type zorgt in de eerste plaats het
warmwater-buffervat voor de compensatie van een warmte-
tekort. In de tweede plaats compenseert de warmtepomp het
warmtetekort van het warm water in het buffervat. Daardoor
wordt het vaker aanlopen van de compressor vermeden,
waarop de hoogste belastingen optreden. De compensatie
vindt meteen na het optreden plaats, onafhankelijk van de
toename van het warmtetekort over een bepaalde periode.
3.7.3
Regeling vaste waarde
Met de thermostaat kan een vaste gewenste aanvoertempe-
ratuur worden ingesteld. Deze regeling wordt slechts tijdelijk
ingesteld en bijv. gebruikt voor de handmatig instelbare func-
tie "Afwerklaagdroging".
De thermostaat regelt de gewenste aanvoertemperatuur van
het CV-bedrijf onafhankelijk van de buitentemperatuur op de
ingestelde waarde. Deze regeling leidt tot het vaak aanlopen
van de compressor en vergt veel energie.
3.8
Veiligheidsinrichtingen
3.8.1
Vorstbeveiliging
In normale werking garandeert het product de regelvorstbe-
veiliging voor het systeem.
3.8.1.1 Regelvorstbeveiliging verwarming
Deze functie verzekert de vorstbeveiliging van de CV-instal-
latie in alle modi. Wanneer de buitentemperatuur daalt onder
een waarde van 3 °C en op dat moment geen tijdvenster van
een tijdprogramma actief is, dan wordt met een uur vertra-
ging na het optreden de voorwaarde van een aanvoertem-
peratuur-vraag met de gewenste daalwaarde voor de kamer-
temperatuur tot stand gebracht. De vorstbeveiligingsvraag
wordt teruggenomen wanneer de buitentemperatuur weer
stijgt tot boven 4 °C.
3.8.1.2 Regelvorstbeveiliging warmwaterboiler
Deze functie verhindert het invriezen van de aangesloten
warmwaterboiler(s). Deze functie wordt automatisch geacti-
veerd wanneer de werkelijke temperatuur van de warmwa-
terboiler daalt tot onder 10 °C. De boiler(s) wordt (worden)
dan verwarmd tot 15 °C. Deze functie is ook in de modi Uit
en Auto actief, onafhankelijk van tijdprogramma's.
3.8.2
Nood-vorstbeveiliging
Geldigheid: CV-installaties met externe hulpverwarming
Deze functie activeert bij permanente uitschakeling van het
product automatisch de externe hulpverwarming, naargelang
de instelling voor het CV-bedrijf en/of warmwaterbedrijf is
evt. het noodbedrijf mogelijk.
Wanneer het product als gevolg van een storing permanent
wordt uitgeschakeld en de buitentemperatuur onder 3 °C
0020202611_00 Warmtepomp Installatie- en onderhoudshandleiding
Productbeschrijving 3
ligt, dan wordt de hulpverwarming zonder vertraging voor
het nood-vorstbeveiligingsbedrijf vrijgegeven, op voorwaarde
dat voor HK2 de modus Auto of Verw. ingesteld is. De ge-
wenste waarde van de aanvoertemperatuur wordt beperkt
tot 10 °C, om bij noodbedrijf met de hulpverwarming niet on-
nodig veel energie te verspillen. De vrijgave wordt terugge-
nomen wanneer de buitentemperatuur stijgt tot boven 4 °C.
Wanneer een buffervat aangesloten is, wordt die verwarmd
wanneer de temperatuursensor VF1 < 10 °C meet. De boi-
lerlading wordt uitgeschakeld wanneer de temperatuursen-
sor RF1 > 12 °C meet. Wanneer een warmwaterboiler aan-
gesloten is, wordt die verwarmd wanneer de temperatuur-
sensor SP < 10 °C meet. De boilerlading wordt uitgescha-
keld wanneer de temperatuursensor SP > 15 °C meet.
3.8.3
Beveiliging CV-watergebrek
Deze functie bewaakt permanent de CV-waterdruk om een
mogelijk CV-watertekort te verhinderen. Een analoge druk-
sensor schakelt het product uit en eventuele andere modules
in stand-by als de waterdruk onder de minimumdruk daalt.
Hij schakelt het product opnieuw in en beëindigt de stand-
bymodus van de geïnstalleerde modules als de waterdruk
boven de bedrijfsdruk stijgt.
–
Minimumdruk CV-circuit: ≥ 0,05 MPa ( ≥ 0,50 bar)
–
Min. werkdruk CV circuit: ≥ 0,07 MPa ( ≥ 0,70 bar)
3.8.4
Brijntekortbeveiliging
De brijntekortbeveiliging bewaakt permanent de vloeistof-
druk in het omgevingscircuit om een mogelijk vloeistoftekort
te verhinderen. Een analoge druksensor schakelt het product
uit en eventuele andere modules in stand-by als de vloeistof-
druk onder de minimumdruk daalt. Hij schakelt het product
opnieuw in en beëindigt de stand-bymodus van de geïnstal-
leerde modules als de vloeistofdruk boven de bedrijfsdruk
stijgt.
Wanneer de brondruk eenmalig daalt tot onder de minimum-
druk, dan wordt in het storingsgeheugen F.91 getoond. Het
product wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer
de brondruk stijgt tot boven 0,04 MPa (0,4 bar). Wanneer
de brondruk gedurende meer dan een minuut daalt onder
0,06 MPa (0,6 bar), verschijnt in het menu 1 (→ gebruiks-
aanwijzing) een waarschuwingsmelding.
–
Minimumdruk brijnvloeistof: ≥ 0,02 MPa ( ≥ 0,20 bar)
–
Werkdruk brijnvloeistof: 0,1 ... 0,2 MPa (1,0 ... 2,0 bar)
3.8.5
Vloerverwarmingsschakeling bij alle CV-
installaties zonder buffervat
Geldigheid: CV-installaties zonder buffervat
Als de in het vloerverwarmingscircuit met de sensor VF2 ge-
meten CV-aanvoertemperatuur continu voor de duur van
meer dan 15 minuten een waarde (max. verwarmingscircuit-
temperatuur + compressorhysterese + 2 K, fabrieksinstelling:
52 °C) overschrijdt, wordt de warmtepomp met de storings-
melding F.72 uitgeschakeld. Als de CV-aanvoertemperatuur
weer tot onder deze waarde gedaald is en de storing gereset
is, wordt de warmtepomp weer ingeschakeld.
De maximale CV-aanvoertemperatuur verandert u met de
parameter Maximumtemperatuur (van het verwarmingscir-
cuit) via vrDIALOG. Een aangesloten maximaalthermostaat
dient als extra beveiliging. Hij schakelt bij het bereiken van
de ingestelde uitschakeltemperatuur de externe CV-pomp
11