Installatie
Koelwateraansluiting
maken
18
Bij toepassingen met ongunstige omgevingsomstandigheden kan extra een olie-/water-
warmtewisselaar worden gebruikt. De montage kan alleen op de fabriek plaatsvinden en
is niet achteraf mogelijk.
Ter controle van de koelwateraanvoer kan een magneetklep in de koelwatertoevoerlei-
ding worden gemonteerd, die de koelwaterstroom uitsluitend opent wanneer de pomp is
ingeschakeld.
Fig. 11: Koelwateraansluiting maken
10.1 Koelwaterinlaat
Voorwaarden gesteld aan het koelwater
In alle gevallen moet het koelwater worden gefiltreerd, om vuilafzettingen en organische
zwevende stoffen die de opbouw van putcorrosie kunnen bevorderen, buiten de koel-
kringloop te houden. Ter vermijding van corrosieschade moeten daarom de volgende
voorwaarden aan het koelwater worden gesteld:
Voorwaarden gesteld aan het koelwater
Water gefiltreerd, mechanisch zuiver, optisch helder, zonder vertroebeling, zonder
bezinksel, chemisch neutraal
Minimum zuurstofgehalte.
Maximum chloridegehalte
Maximum carbonaathardheid bij de watertemperaturen
15 ... 25 °C
30 ... 40 °C
Maximum kaliumpermanganaatverbruik
pH-waarde
Agressieve koolzuren en ammoniak mogen niet aantoonbaar zijn
Maximum elektrische geleiding
Maximum deeltjesgrootte van verontreinigingen
Toegestaan voorloopoverdrukbereik; bij hogere druk moet een drukontlastings-
ventiel worden ingebouwd
Toegestane koelwatertemperatuurbereik:
Koelwaterleidingen aansluiten:
– Koelwaterinlaat (10.1).
– Koelwateruitlaat (10.2); uitlaat moet drukloos zijn.
Open de koelwatertoevoer en vul het koelsysteem tot het koelwater uit de uitlaat naar
buiten stroomt;
10.2
10.1
10.2 Koelwateruitlaat
4 mg/kg
100 mg/kg
10 ° dH
6° dH
10 mg/kg
7 ... 9
500 μS/cm
25 μm
2000 ... 6000 hPa
5 ... 35°C