•
Vorm eilanden door obstakels, zoals bloembedden, te omcirkelen met de begrenzingsdraad
als u niet wilt dat uw robot in dat gebied maait. De inkomende en uitgaande kabels mogen
maximaal 5 mm uit elkaar liggen.
•
Stenen kunnen gemakkelijk worden benaderd door uw robotmaaier als ze zo zwaar zijn dat de
robot ze niet verplaatst. Als de steen echter een hellend oppervlak heeft waar de robot per
ongeluk op zou kunnen klimmen, moet u de steen uit het werkgebied verwijderen of verticaal
plaatsen met een minimale hoogte van 15 cm.
•
Als u bomen heeft waarvan de wortels uit de grond steken, moeten deze gebieden worden
omsloten met begrenzingsdraad om de bomen te beschermen. Als er geen zichtbare wortels
zijn, is er geen begrenzingsdraad nodig.
•
Als de begrenzingsdraad onder laaghangende takken van struiken of bomen wordt gelegd,
moet u de takken terugsnoeien zodat ze de vrije loop van de maaier niet belemmeren.
Tegelijkertijd kunnen deze takken ervoor zorgen dat de regensensor wordt geactiveerd
wanneer regendruppels van de takken de robot raken. In dit geval keert de robot ook bij droog
weer terug naar het laadstation (het symbool van de regensensor wordt op het display
weergegeven).
•
Als uw oprit of tuinpaden op gelijke hoogte liggen met uw gazon, kan uw robotmaaier er
gemakkelijk overheen rijden. Maar als je dit wilt voorkomen, heb je maar 10 cm nodig tussen
Manual_FX-RB224_Int24_rev1
162