Inhoudsopgave
Advertenties
6.3 OPLOSSINGEN VOOR DE MEEST VOORKOMENDE PROBLEMEN
Probleem
Motor start niet
De motorsnelheid
fluctueert (oscilleert)
Motorsnelheid te hoog of
te laag
De motor werkt niet in het
veldverzwakkingsgebied
(Vectorsturing)
Uit display
Lage motorsnelheid
en P0009 = P0169 of
P0170 (motor werkt met
koppelbegrenzing), voor
P0202 = 4 - vector met
encoder
Tabel 6.2: Oplossingen voor de meest voorkomende problemen
Te controleren Punt
Verkeerde aansluiting
1. Controleer alle voedings- en besturingsaansluitingen. Bijvoorbeeld de
bedrading
digitale ingangsinstellingen voor start/stop, general enable of geen
externe fout moeten aangesloten zijn op de 24 Vdc of de DGND*
klemmen (raadpleeg
Analoge referentie
1. Controleer of het externe signaal juist aangesloten is
(indien gebruikt)
2. Controleer de status van de besturingspotentiometer (indien gebruikt)
Verkeerde instellingen
1. Controleer of de parameters juist ingesteld zijn voor de toepassing
Fout
1. Controleer of de omvormer niet geblokkeerd is door een fouttoestand
2. Controleer of de klemmen XC1:13 en XC1:11 niet kortgesloten zijn
(kortsluiting aan de 24 Vdc voeding)
Uitvallen van de motor
1. Verminder de overbelasting van de motor
2. Verhoog P0136, P0137 (V/f) of P0169/P0170 (vectorsturing)
Losse aansluiting
1. Stop de omvormer, schakel de voeding uit en controleer en draai alle
voedingsaansluitingen vast
2. Controleer alle interne aansluitingen van de omvormer
Defecte
1. Potentiometer vervangen
referentiepotentiometer
Oscillatie van de externe
1. Identificeren van de oorzaak van de schommelingen. Wanneer ze
analoge referentie
veroorzaakt wordt door elektrische ruis, afgeschermde kabels gebruiken
of een scheiding van de voedings- en besturingsdraden voorzien
Verkeerde instellingen
1. Controleer de parameters P0410, P0412, P0161, P0162, P0175 en
(vectorregeling)
P0176
2. Zie de programmeringshandleiding
Onjuiste instellingen
1. Controleer of de waarden van P0133 (minimale snelheid) en P0134
(referentiegrenzen)
(maximale snelheid) juist ingesteld zijn voor de gebruikte motor en
toepassing
Controleer het
1. Controleer het niveau van het referentiebesturingssignaal
signaalvan de analoge
2. Controleer de instellingen (versterking en offset) van de parameters
referentie (indien
P0232 tot P0249
gebruikt)
Typeplaatje motor
1. Controleer of de motor de juiste kenmerken heeft voor de toepassing
Instellingen
1. Verminder P0180
2. Controleer P0410
Aansluitingen
1. Controleer de aansluiting van de toetsenset van de omvormer
toetsenbord
Voedingsspanning
1. De nominale waarden moeten binnen de hierna vermelde
grenswaarden vallen:
200-230 V voedingsspanning: - Min: 187 V
380-480 V voedingsspanning: - Min: 323 V
Doorgeslagen zekeringen 1. Zekeringen vervangen
Encoder signalen
1. Controleer de signalen A - A, B - B , raadpleeg de interfacehandleiding
zijn omgekeerd of
van de incrementele encoder (ENC -01 en ENC-02). Wanneer de
stroomaansluiting is
signalen juist geïnstalleerd zijn, verwissel twee van de uitgangsfasen.
omgekeerd
Bijvoorbeeld U en V
Verhelpen van Storingen en Onderhoud
Het Probleem Verhelpen
Afbeelding 3.17 op pagina
- Max: 253 V
- Max: 528 V
3-29)
CFW-11 | 6-9
6
Advertenties
Inhoudsopgave
