6 VERHELPEN VAN STORINGEN EN
ONDERHOUD
Dit hoofdstuk toont:
- Vermeldt alle fouten en alarmen die kunnen optreden.
- Geeft de mogelijke oorzaken van alle fouten en alarmen aan.
- Vermeldt de meest voorkomende problemen en correctieve
maatregelen.
- Presenteert instructies voor periodieke inspecties en preventief
onderhoud van de installatie.
6.1 WERKINGSPRINCIPE VAN FOUTBERICHTEN EN ALARMEN
Wanneer een fout wordt gedetecteerd (FXXX):
Zijn de impulsen van de pulsbreedtemodulatie geblokkeerd.
Geeft het scherm de "FOUTCODE" en de omschrijving weer.
Begint het "STATUS" LED-lampje rood te knipperen.
Wordt het uitgangsrelais dat op "GEEN FOUT" is ingesteld geopend.
Sommige stuurcircuit gegevens worden opgeslagen in het EEPROM-geheugen:
- Snelheidsreferenties HMI en EP (Electronic Pot) als de functie "Reference backup" is ingeschakeld in P0120.
- De "FOUTCODE" die zich voordeed (verandert de laatste negen vorige fouten en alarmen).
- De staat van de overbelastingsfunctie integrator van de motor.
- De staat van de bedrijfsurenteller (P0043) en de starturenteller (P0042).
Reset de frequentieregelaar om de aandrijving te resetten naar de "BEDRIJFSKLAAR" staat in geval van een
"FOUT". De volgende resetopties zijn beschikbaar:
De stroomtoevoer afschakelen en opnieuw inschakelen (inschakelen na reset).
Drukken op de bedieningstoets
Via de "Reset" toets.
Automatisch door het instellen van P0206 (automatische reset).
Via een digitale ingang: DIx = 20 (P0263 tot P0270).
Verhelpen van Storingen en Onderhoud
(handmatige reset).
6
CFW-11 | 6-1