Mocht het water van het systeem blootgesteld worden aan vervuilingsfenomenen, zoals de
productie van slib, dan wordt de installatie van een adequaat ontslibbingssysteem en een geschikte
waterbehandeling vereist. Het water van het systeem moet altijd op de aangeduide referentiewaarden
gehouden worden en mag geen stoffen in suspensie bevatten. EVENTUELE STORINGEN KUNNEN
DE WERKING VAN DE MACHINE OP ONHERSTELBARE WIJZE COMPROMITTEREN.
Leeg de installatie of vul deze met een bepaalde gehalte aan antivriesmiddel dat voor de mogelijke
minimumtemperaturen geschikt is, als vorstgevaar heerst.
Oplossingen van water en ethyleenglycol die in plaats van water als een warmtegeleidende vloeistof worden
gebruikt, verlagen de prestaties van de unit. Voeg aan het water een maximumpercentage van 35% aan
ethyleenglycol (voor een bescherming tot -20°C) toe.
3.4 - VULLEN VAN DE WATERINSTALLATIE
Vul de installatie als de wateraansluitingen zijn verricht.
Laat tegelijkertijd de lucht af uit de leidingen en het apparaat met de ontluchtingsventielen in het circuit en
het apparaat. De machine mag niet op het elektriciteitsnet worden aangesloten zolang het watercircuit leeg
is. Uitsluitend als het watercircuit bijna volledig gevuld is, mag de machine op de elektrische voeding worden
aangesloten en mag de circulatiepomp worden gestart. Het wordt aanbevolen om de functie voor de tijdelijke
forcering van de circulatiepomp 15 minuten te activeren. Ook als een externe hulppomp wordt gebruikt, mag
deze pas worden gestart als het circuit bijna volledig is gevuld.
Bij uitgeschakelde pomp mag de werkdruk niet hoger zijn dan 1,5 BAR.
Om tijdens de keuring eventuele lekken in de installatie op te sporen, wordt aanbevolen om de testdruk te
verhogen (druk maximaal 3 bar). Laat de druk vervolgens dalen tot de werkdruk.
3.5 - ALARM CIRCULATIEPOMP
Als tijdens de eerste inschakeling na het starten van de circulatiepomp op het display van het bedieningspaneel
E06 weergegeven wordt:
a. Controleer of de ventielen van de installatie geopend zijn.
b. Controleer of minstens één gebruiker een open circuit heeft.
c. Controleer of het externe filter niet verstopt is.
d. Controleer of in het circuit geen luchtbellen aanwezig zijn.
e. Controleer of de waterdruk in de installatie juist is.
f. Controleer of de circulatiepomp niet geblokkeerd is.
Druk op het pictogram Reset op het display en bevestig om het alarm pomp te wissen en de werking te
herstellen.
3.6 - ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
Controleer of elke elektrische voeding afgescheiden is, voordat werkzaamheden
worden verricht.
• Laat deze handelingen uitsluitend door gespecialiseerd personeel verrichten.
• Verricht de elektrische aansluitingen in overeenstemming met de
installatiehandleiding, het elektrische schema en de plaatselijke voorschriften.
• De warmtepomp beschikt over 3 aparte elektrische circuits. De binnenunit heeft
een hoofdcircuit en een circuit voor de hulpweerstanden. De buitenunit heeft een
enkel circuit.
• Zorg voor drie verschillende voedingen, voor elk circuit één.
• Voorzie elke voeding van een passende onderbreking met zekeringen of een
overspanningsbeveiliging.
• Voorzie elke voeding van een passende aarding.
• Voorzie elke voeding van een passende aardlekschakelaar.
• Gebruik specifieke kabels voor de voeding.
• Gebruik uitsluitend koperen kabels.
NL - 21
SHERPA AQUADUE