7 Inbedrijfstelling
7.3
Procedure voor inbedrijfstelling zonder smartphone
Afb.75
Afb.76
Aflezen van de aanvoertemperatuur
7.3.1
CN1 en CN2 parameters
64
AWHP MIV-S
4. Volg de instructies van de applicatie op de smartphone voor
ingebruikstelling en configuratie van de verwarmingsinstallatie. Om de
®
Bluetooth
stand te brengen moet de informatie worden gebruikt die op het
®
Bluetooth
Zodra de procedure is afgerond, is uw installatie volledig geconfigureerd.
Voor meer informatie, zie
Bluetooth®-label, pagina 39
Activeer/deactiveer Bluetooth® van het apparaat, pagina 73
Opgelet
De inbedrijfstelling moet worden uitgevoerd door een erkende
installateur.
1. Monteer alle panelen en afdekkingen op de binnenunit en buitenunit.
2. Zet spanning op de stroomonderbrekers op het schakelpaneel:
Zekeringsautomaat van de buitenunit
Zekeringsautomaat van de binnenunit
Schakelautomaat voor back-up
3. Schakel indien nodig de stroomonderbreker voor de elektrische back-
up in op het schakelpaneel door deze in de II-stand te zetten.
4. Zet de warmtepomp aan.
Het welkombericht wordt weergegeven.
5. Selecteer het land en de taal.
6. Stel de datum en de tijd in.
7. Configureer de functie Autom. zomertijd.
8. Stel de parameters CN1 en CN2 in. De waarden zijn te vinden op de
typeplaat van de binnenunit.
De CN1 en CN2 geven het systeem aan welk type buitenunit en
welk type back-up in de installatie aanwezig zijn. Ze kunnen worden
gebruikt om de parameters te preconfigureren op basis van de
configuratie van de installatie.
Deze parameters zijn ook toegankelijk na ingebruikstelling.
9. Selecteer Bevestigen om de instellingen op te slaan.
10. De warmtepomp begint zijn ontluchtingscyclus.
Punten om te controleren:
Na ingebruikstelling heeft sanitair-warmwaterbereiding prioriteit. Blijf in
deze bedieningsmodus om de temperatuur te laten stijgen en controleer
of de warmtepomp goed werkt.
Aan het einde van de ontluchtingscyclus, als de warmtepomp niet start,
moet de aanvoertemperatuur op het bedieningspaneel worden
1x
gecontroleerd. De aanvoertemperatuur moet hoger zijn dan 10 °C om
de buitenunit te laten starten. Dit beschermt de condensor tijdens het
ontdooien.
Als de aanvoertemperatuur lager is dan 10 °C, start de back-up in plaats
van de buitenunit. De buitenunit neemt het over zodra de
aanvoertemperatuur 20 °C is.
De CN1 en CN2 parameters worden gebruikt om de warmtepomp te
configureren op basis het type back-up en de uitgang van de
geïnstalleerde buitenunit.
-verbinding tussen de smartphone en de warmtepomp tot
-label staat.
7748697 - v04 - 30062021