3.6.2 Richtlijnen afvoerleidingen
Onjuiste installatie van de afvoerslangen kan ertoe leiden dat vloeistof terugstroomt in het
instrument en schade veroorzaakt.
• Zorg ervoor dat de afvoerslangen zo kort mogelijk zijn.
• Zorg ervoor dat de afvoerleidingen een constante helling omlaag hebben (2,54 cm (1 inch) of meer
verticale afname voor elke 0,3 m (1 ft) slanglengte).
• Zorg ervoor dat de afvoerslangen niet in scherpe bochten lopen en niet wordt afgekneld.
• Sluit de afvoerleidingen niet aan op andere leidingen omdat er dan tegendruk of schade aan de
analyser kan ontstaan.
• Zorg ervoor dat de afvoerleidingen niet luchtdicht zijn.
Hoofdstuk 4 Opstarten
4.1 Inschakelen
4.2 De flow van monsterwater starten
Belangrijk: Als de optionele ontbubbelaar op het instrument is aangesloten, moet u de stappen in
De PRV's afstellen in de documentatie van de ontbubbelaar volgen en niet de volgende stappen.
1. Zorg ervoor dat de zeven kleppen in het instrument gesloten zijn. Zie
2. Start de flow van het monster naar het instrument.
3. Spoel de externe monsterleiding als volgt:
a. Open de omloopklep (Q2-V2).
b. Laat het monsterwater door de omloopleiding stromen totdat de waterflow de
constructiematerialen in de monsterleiding verwijdert.
c. Sluit de omloopklep (Q2-V2).
4. Open de monsterinlaat- en -uitlaatkleppen (Q2-V1 en Q2-V3). Er stroomt water in het instrument.
5. Als er geen lucht meer in de instrumentslang zit, verwijdert u als volgt de lucht uit de
monsterflowkuvet:
a. Plaats een container onder de ventilatieopening. Zie
b. Open de ontluchtingsklep (Q6-V1).
c. Sluit de ontluchtingsklep (Q6-V1) wanneer er water uit de ventilatieopening komt.
184 Nederlands
L E T O P
Afbeelding 7
Afbeelding
8.
op pagina 183.