Referentiepunt bepalen
Bij het referentiepunt bepalen wordt aan een bekende
positie de bijbehorende afleeswaarde toegekend. Bij de
tellers van de ND 200-serie kunnen twee van elkaar
onafhankelijke referentiepunten worden vastgelegd.
Het referentiepunt kan worden bepaald door:
• het ingeven van een getalswaarde of
• het overnemen van een waarde uit een bedrijfsparameter
(zie P79, P80) of
• een extern signaal
Referentiepunt 1 of 2 kiezen.
Getalswaarde ingeven, b.v. 5. SET
knippert
5
Ingegeven getalswaarde overnemen.
Tussen de beide referentiepunten kan willekeurig worden
omgeschakeld. Referentiepunt 2 kan bijvoorbeeld gebruikt
worden bij het werken met kettingmaten.
Wanneer naar referentiepunt 1 wordt teruggeschakeld, toont
de teller weer de actuele waarde van de MT.
Z
?
?
?
?
?
Zonder referentiepunt bepalen: onbekende relatie van
positie en meetwaarde
Aansluiting van posities en meetwaarden na referentiepunt
bepalen
9