66
Instrumenten en bedieningsorganen
● houd SET / CLR ingedrukt
● schakel het contact in, de
afstandsaanduiding telt af
● laat wanneer het display =0
aangeeft SET / CLR los
Het symbool C verdwijnt.
Service-informatie oproepen
De status van de service-informatie
kan te allen tijde worden opgevraagd
via het Info-Display. Druk op
Controleren in het menu Boordinstel‐
lingen. De service-informatie blijft
enkele seconden op het display
staan.
Info-Display 3 75.
Service-informatie 3 205.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampjes verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:
Rood : gevaar, belangrijke herinne‐
ring
Geel
: waarschuwing, aanwijzing,
storing
Groen : inschakelbevestiging
Blauw : inschakelbevestiging
Wit
: inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 62.
Richtingaanwijzers
1 brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 176.
Richtingaanwijzers 3 86.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen
a brandt of knippert rood op de
instrumentengroep samen met de
aanduiding op de dakconsole voor
elke veiligheidsgordel.