Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera is gemonteerd in de
achterbumper boven de kenteken‐
plaat.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen staan voor afstan‐
den van zo'n 1 en 2 m.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer:
● er een elektrisch aangesloten
aanhangwagen, fietsdrager enz
worden getrokken.
● er een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende 7
seconden niet wordt ingescha‐
keld
● u het pictogram q in de linker
bovenhoek van het aanraak‐
scherm aanraakt
Rijden en bediening
Systeembeperkingen
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen
valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● bij een beperkt zicht door weers‐
omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de cameralenzen zijn bedekt met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder,
vuil. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een
zachte doek af
● de auto trekt een elektrisch
aangesloten aanhangwagen,
fietsdrager etc.
● de auto een aanrijding aan de
achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐
gen
157