INSTALLATIE
Menustructuur
Standaardinstellingen
De instelparameters voor de regeling van de koeling zijn:
Nominale kamertemperatuur
Aanvoertemperatuur
Hysteresis van de aanvoertempe-
ratuur
DYNAMIEK
Met de parameter Dynamiek kan bepaald worden hoe snel de
bronpompen of de compressor bijgeschakeld moeten worden tij-
dens de koeling.
Dynamiek passieve koeling
(enkel bij cascadeschakeling)
Dynamiek 1: Als de uitgang koelen ingeschakeld is, worden de
bronpompen 1-n en de bufferlaadpompen 1-n met telkens een
vertraging van 1 minuut één voor één ingeschakeld.
Dynamiek 10: Als de uitgang koelen ingeschakeld is, worden de
bron- en de bufferlaadpompen 1-n telkens met een vertraging
van 5 minuten één voor één ingeschakeld. Tussen de waarden 1
en 10 wordt geïnterpoleerd.
Dynamiek actieve koeling
Dynamiek 0: Compressor schakelt samen met de bronpomp in.
De waarde dynamiek 0 kan enkel worden geselecteerd bij actieve
koeling met WPF.
Dynamiek 1: Compressor schakelt in zodra de bronpomp reeds 10
minuten draait en de actuele aanvoertemperatuur hoger is dan of
gelijk aan de ingestelde nominale aanvoertemperatuur plus hyste-
resis en plus 0,5 K (hysteresis van de dynamiek voor waarde 1).
Dynamiek 10: Compressor schakelt in nadat de bronpomp reeds
30 minuten draait en de actuele aanvoertemperatuur hoger is dan
of gelijk aan de ingestelde nominale aanvoertemperatuur plus
hysteresis en plus 2 K (hysteresis van de dynamiek voor waarde
10). Tussen de waarden 0 en 10 wordt geïnterpoleerd.
Regelaargedrag passieve koeling
Het koelbedrijf begint van zodra de reële kamertemperatuur hoger
is dan de ingestelde nominale kamertemperatuur. De verwar-
mingscircuitpomp en de uitgang koelen van de regelaar worden
ingeschakeld. De eerste 60 seconden is enkel de verwarmingscir-
cuitpomp in werking. Bron- en bufferlaadpomp 1 schakelt in als
de ingestelde aanvoertemperatuur lager is dan de actuele waarde
van de nominale aanvoertemperatuur. In een cascadeschakeling
schakelen de bron- en bufferpompen 2-n bij in functie van de
dynamiek van de passieve koeling.
Regelaargedrag actieve koeling WPF
Trap 1: (passieve fase)
Het koelbedrijf begint van zodra de reële kamertemperatuur hoger
is dan de ingestelde nominale kamertemperatuur. De verwar-
mingscircuitpomp en de uitgang koelen van de regelaar worden
ingeschakeld. De eerste 60 seconden is enkel de verwarmingscir-
cuitpomp in werking. De bron- en bufferpomp 1 schakelt in als
de ingestelde aanvoertemperatuur lager kleiner is dan de actuele
26
| WPM 3
Standaardin-
Instelbereik
stelling
25 °C
20 °C - 30 °C
15 °C
7 °C – 25 °C
2 K
+1 K – +10 K
waarde van de nominale aanvoertemperatuur. In een cascade-
schakeling schakelen de bron- en bufferpompen 2-n bij in functie
van de dynamiek van de passieve koeling.
Trap 2: (actieve fase)
De compressor schakelt in als de aanvoertemperatuur door de
passieve koeling niet verder verlaagd kan worden. In een casca-
deschakeling schakelt de eerste compressor in en tegelijk worden
de bron- en bufferboilerpompen 2-n uitgeschakeld. De bronpomp
en de bufferboilerpomp van de eerste warmtepomp blijven aan.
Afhankelijk van de dynamiek van de actieve koeling schakelen de
compressoren 2-n en de bron- en bufferpompen 2-n bij als de
gewenste aanvoertemperatuur niet wordt bereikt met de eerste
compressor.
De minimale looptijd van de bronpomp bedraagt, onafhankelijk
van de aanvoertemperatuur, 5 minuten. Op die manier is verzekerd
dat éénmalig uitsluitend koel water naar het koelsysteem wordt
gevoerd om een koeleffect te kunnen realiseren.
Als de aanvoertemperatuur < 15 °C bedraagt, schakelt de bron-
pomp overeenkomstig de standaardinstellingen uit.
Als binnen deze 5 minuten de minimale looptijd van de tapwa-
teropwarming wordt gevraagd, wordt onmiddellijk omgeschakeld
van koelbedrijf naar tapwateropwarming.
Koeling en warmwaterbereiding
Als er een warmwateraanvraag of zwembadaanvraag optreedt,
wordt het koelbedrijf onderbroken en begint de bereiding van het
warm water of van het zwembadwater.
5.4.5 SOLAR SYSTEEM
Zodra de solarwerking op AAN ingesteld wordt, is het mogelijk om
de parameters MAX BOILERTEMPERATUUR en SOLAR VERSCHIL
TEMP in te stellen. Sensor 1 is de warmwatersensor onder (KTY)
en sensor 2 is de collectorsensor (PT 1000).
Het door de beide sensors gemeten temperatuurverschil wordt
geregistreerd en vergeleken met het ingestelde temperatuurver-
schil (parameter SOLAR VERSCHIL TEMP). Als het geregistreerde
verschil hoger is dan het ingestelde verschil wordt de solarpomp
ingeschakeld. Indien de meetwaarde lager is dan de ingestelde,
gevraagde waarde minus een hysteresis van 1,5 K, wordt de so-
larpomp weer uitgeschakeld.
Bovendien beschikt de regelaar over een instelbare maximale boi-
lerbegrenzing (parameter MAX BOILERTEMPERATUUR). Als deze
temperatuur op de boilersensor onder bereikt wordt, wordt de
solarpomp uitgeschakeld.
5.5
Afstandsbediening FE 7
Met de afstandsbediening FE 7 kunt u:
- de gevraagde kamertemperatuur tijdens verwarmen voor
verwarmingscircuit 1 of verwarmingscircuit 2 met ± 5 °C
wijzigen.
www.stiebel-eltron.com