INSTALLATIE
Buitendienststelling
- Thermostatische kraan/kranen of zonekraan/-kranen in een
referentieruimte (bijv. de woonkamer of de badkamer) volle-
dig openen.
Het is aan te bevelen geen thermostatische kranen of
zonekranen te monteren in de referentieruimte. Regel
voor deze ruimtes de temperatuur met behulp van een
afstandsbediening.
- Pas bij verschillende buitentemperaturen (bv. –10 °C en
+10 °C) de stooklijn zo aan dat de gewenste temperatuur in
de referentieruimte wordt behaald.
Richtwaarden voor het begin:
Parameter
Vloerverwarming
Verwarmingscurve
0,4
Regeldynamiek
5
Comfort temperatuur 20 °C
Als de kamertemperatuur in het overgangsseizoen (ca. 10 °C bui-
tentemperatuur) te laag is, moet u in het menu van de warmte-
pomp-manager bij INSTELLINGEN/VERWARMEN/VERWARMINGS-
CIRCUIT de parameter "COMFORT TEMPERATUUR" verhogen.
Info
Als er geen afstandsbediening geïnstalleerd is, leidt een
verhoging van de parameter "COMFORT TEMPERATUUR"
tot een parallelle verschuiving van de stooklijn.
Als de kamertemperatuur bij lage buitentemperaturen te laag is,
moet de parameter "Stooklijn" worden verhoogd.
Als u de parameter "Stooklijn" heeft verhoogd, dient u bij hogere
buitentemperaturen de zonekraan of de thermostatische kraan
in de referentieruimte in te stellen op de gewenste temperatuur.
Materiële schade
!
Verlaag de temperatuur in het volledige gebouw niet
door alle zonekranen of thermostatische kranen dicht te
draaien, maar door gebruik te maken van de verlagings-
programma's.
Als alles correct is uitgevoerd, kunt u het systeem opwarmen tot
de maximale bedrijfstemperatuur en nogmaals ontluchten.
Materiële schade
!
Let bij vloerverwarmingen op de maximaal toegelaten
temperatuur voor de vloerverwarming.
13.4.2 Overige instellingen op de WPM
f Houd voor de werking met en zonder buffervat rekening met
f
het hoofdstuk "Bediening / Menustructuur / Menu INSTEL-
LINGEN / BASISINSTELLING / BUFFERWERKING" in de bedie-
nings- en installatiehandleiding van de WPM.
Bij gebruik van het opwarmprogramma
Bij gebruik van het opwarmprogramma moeten op de WPM de
volgende instellingen worden uitgevoerd:
f Stel eerst de parameter "BIVALENTIETEMPERATUUR HZG" in
f
op 30 °C.
f Stel vervolgens de parameter "OND WERKINGSGEBIED HZG"
f
in op 30 °C.
www.stiebel-eltron.com
14. Buitendienststelling
Radiatorverwarming
0,8
15
20 °C
14.1 Stand-bybedrijf
Om de installatie buiten dienst te stellen is het voldoende de
warmtepompmanager op "stand-bybedrijf" in te stellen. De vei-
ligheidsfuncties ter bescherming van de installatie, alsmede ten
behoeve van de vorstbescherming blijven zoals deze zijn.
14.2 Spanningsonderbreking
Als de installatie permanent van het stroomnet dient te worden
ontkoppeld, neem dan de volgende info in acht:
15. Overdracht van het toestel
Leg aan de gebruiker de werking van het toestel uit en maak hem
vertrouwd met het gebruik.
Info
Na het opwarmproces moeten de parameters "BIVA-
LENTIETEMPERATUUR HZG" en "OND WERKINGSGEBIED
HZG" opnieuw op de standaardwaarden of op de instal-
latiewaarden worden ingesteld.
Toestel- en milieuschade
!
De voeding van de warmtepomp mag ook buiten de ver-
warmingsperiode niet worden onderbroken. De vorstbe-
scherming van de installatie is anders niet gegarandeerd.
De warmtepomp wordt door de warmtepompmanager
automatisch naar het zomer- of winterbedrijf geschakeld.
Materiële schade
!
Maak de installatie aan de waterzijde leeg, terwijl de
warmtepomp volledig is uitgeschakeld en wanneer er
vorstgevaar bestaat.
Aanwijzing
Overhandig deze bedienings- en installatiehandleiding
aan de gebruiker om deze zorgvuldig te bewaren.
Alle informatie in deze aanwijzing moet zeer nauwkeurig
worden opgevolgd. Hier vindt u instructies voor de vei-
ligheid, de bediening, de installatie en het onderhoud
van het toestel.
WPL E | WPL cool |
23