Bediening algeMene aanWijzingen Bediening andere aandachtspunten in deze documentatie Aanwijzing Aanwijzingen worden door horizontale lijnen boven en onder de tekst begrensd. Algemene aanwijzingen worden algemene aanwijzingen aangeduid met het symbool dat hiernaast staat. f Lees de aanwijzingsteksten grondig door. Het hoofdstuk "Bediening" is bedoeld voor de gebruiker van het toestel en voor de installateur. Het hoofdstuk "Installatie" is bestemd voor de installateur. symbool Toestel- en milieuschade Aanwijzing Lees deze handleiding voor gebruik zorgvuldig door en Het toestel afdanken bewaar deze op een veilige plaats. Overhandig de handleiding in voorkomende gevallen aan een volgende gebruiker. f Dit symbool geeft aan dat u iets moet doen. De vereiste han- delingen worden stapsgewijs beschreven. Overige geldende documenten aanwijzingen op het toestel Bedienings- en installatiehandleiding van de warmte- pompmanager WPM II Bedienings- en installatiehandleiding van alle overige Het toestel afdanken componenten die bij de installatie horen...
Bediening Veiligheid Veiligheid toestelbeschrijving Het toestel is een verwarmingswarmtepomp die als lucht|water- Voorgeschreven gebruik warmtepomp werkt. Het toestel onttrekt op een laag tem- peratuurniveau warmte aan de buitenlucht en geeft deze op Het toestel WPL E is bestemd voor het verwarmen van ruimtes een hoger temperatuurniveau aan het verwarmingswater af. binnen het werkingsgebied dat in de technische gegevens wordt Het verwarmingswater kan worden opgewarmd tot een aanvoer- vermeld. temperatuur van 60 °C. Het toestel WPL cool is bestemd voor het verwarmen en koelen van Het toestel is bij gebruik van het overeenkomstige toebehoren ruimtes binnen het werkingsgebied dat in de technische gegevens geschikt voor opstelling binnen- en buitenshuis.
Bediening instellingen Probleemoplossing Koelen De ruimtes worden gekoeld door omkering van het warmtepomp- storing Oorzaak f Oplossing circuit. Er wordt warmte onttrokken aan het verwarmingswater en Geen warm Het toestel heeft geen Controleer de zekeringen van de verdamper geeft deze warmte af aan de buitenlucht. water beschik- spanning. de huisinstallatie. Schakel de baar of de ver- zekeringen event. opnieuw in. instellingen warming blijft Wanneer de zekeringen na het koud. inschakelen opnieuw worden ge- activeerd, dient u uw installateur Het toestel wordt via de warmtepompmanager geregeld. Het heeft daarvan op de hoogte te stellen. geen afzonderlijke bediening nodig. Er komt water uit De condensaatafvoer is Bel uw installateur om de con- f Houd rekening met de bedienings- en installatiehandleiding het toestel. mogelijk verstopt. densaatafvoer te laten reinigen. van de warmtepompmanager. Aan de buiten- De droogverwarmings- Deze condensatievorming op zijde van het fase van het gebouw is het toestel dient bij voldoende...
installatie Veiligheid installatie Vereist toebehoren 8.2.1 Vereist toebehoren buitenopstelling - Warmtepompmanager WPM II Veiligheid - Toebehoren buitenopstelling - Drukslangen SD 25 of SD 32 Installatie, ingebruikname, evenals onderhoud en reparatie van het toestel mogen alleen door een gekwalificeerde installateur 8.2.2 Vereist toebehoren binnenopstelling uitgevoerd worden. - Warmtepompmanager WPM II - Toebehoren binnenopstelling algemene veiligheidsaanwijzingen - Drukslangen SD 25 of SD 32 Wij waarborgen de goede werking en de bedrijfsveiligheid uit- sluitend bij gebruik van originele accessoires en vervangingson- Overig toebehoren derdelen voor de apparatuur. 8.3.1 Overig toebehoren buitenopstelling Voorschriften, normen en bepalingen - Afstandsinstelling verwarming FE7 - Afstandsinstelling verwarming FEK...
installatie VOORBeReidingen Voorbereidingen Minimumafstanden 9.2.1 Buitenopstelling geluidsemissie Het toestel is aan de luchtingangszijde en aan de luchtuitgangs- zijde luider dan aan de twee gesloten zijden. Neem bij de keuze van de montageplaats de volgende aanwijzingen in acht. Aanwijzing Meer gegevens over het geluidsvermogensniveau vindt u in het hoofdstuk "Technische gegevens/gegevenstabel". ≥500 ≥500 ≥500 ≥1000 9.1.1 geluidsemissie bij buitenopstelling - Gazons en beplantingen helpen om de verspreiding van het geluid te verminderen. f Houd de minimale afstanden aan om een storingsvrije - De geluidsuitbreiding kan worden gereduceerd door dichte werking van het toestel te waarborgen en onderhoudswerk- palissaden rond het toestel op te stellen. zaamheden aan het toestel mogelijk te maken. f Zorg ervoor dat de richting van de luchtingang overeenkomt met de hoofdwindrichting. De lucht mag niet tegen de wind Toestel- en milieuschade in worden aangezogen. Let erop dat de buitenlucht ongehinderd het toestel moet f Zorg ervoor dat de luchtingang of -uitgang niet is gericht op kunnen binnentreden en de uitlaatlucht ongehinderd het de geluidsgevoelige ruimtes van het huis, bijv. slaapkamers.
installatie VOORBeReidingen 9.2.2 Binnenopstelling Voorbeeld: Buizen leggen in de ondergrond ≥500 ≥500 ≥500 ≥1000 f Houd de minimale afstanden aan om een storingsvrije werking van het toestel te waarborgen en onderhoudswerk- zaamheden aan het toestel mogelijk te maken. Ondergrond algemeen A 800 mm f Zorg ervoor dat het toestel aan alle zijden toegankelijk is. B Vorstdiepte f Verifieer of de ondergrond horizontaal, vlak, stevig en be- 1 Elektrische leidingen stendig is. 2 Verwarmingscircuitretour f Laat het frame van het toestel gelijkmatig steunen. Een onef- 3 Verwarmingscircuitaanvoer fen ondergrond kan het geluidsgedrag beïnvloeden. 4 Kiezelbed 5 Fundament 9.3.1 Buitenopstelling 6 Drainagebuis...
installatie VOORBeReidingen elektrische installatie 9.3.2 Binnenopstelling GEVAAR voor elektrische schok Voer alle elektrische aansluit- en installatiewerkzaam- heden uit in overeenstemming met de nationale en re- gionale voorschriften. GEVAAR voor elektrische schok Aansluiting op het stroomnet is alleen als vaste aanslui- ting mogelijk. Het toestel moet op alle polen met een afstand van minstens 3 mm van de aansluiting op het net kunnen worden losgekoppeld. Aan deze vereiste wordt voldaan door magneetschakelaars, vermogensschake- laars, zekeringen enz. Aanwijzing De aangegeven spanning moet overeenkomen met de netspanning. Neem de gegevens op het typeplaatje in acht. Het is uit het oogpunt van beveiliging verplicht de volgende lei- dingdiameters te gebruiken: Zekering geleiderdoorsnede 16 A 2,5 mm² 1,5 mm² bij slechts twee belaste aders en plaatsing op een 1 Betonvloer muur of in een elektriciteitsbuis op een muur. 2 Stapgeluidsisolatie 3 Zwevende vloer De elektrische gegevens vindt u in het hoofdstuk "Technische ge- 4 Uitsparing gevens". Voor de busleiding heeft u een kabel J-Y (St) 2 x 2 x 0,8 f Ontkoppel het opstelvlak. mm² nodig.
installatie MOntage 10. Montage 10.2.1 Buitenopstelling 10.1 transport f Let bij het transport op het zwaartepunt van het toestel. - Het zwaartepunt ligt in de zone van de compressor. - Draaggordels voor het transport van het basistoestel kunt u op een willekeurige plaats onderaan op het frame vasthaken. f Bescherm het toestel tijdens het transport tegen zware stoten. - Als u het toestel tijdens het transport kantelt, mag dit slechts kortstondig gebeuren op één van de lange zijden. - Hoe langer het toestel gekanteld blijft, hoe meer de koelmid- delolie zich in het systeem verdeelt. f Wacht ca. 30 minuten voordat u het toestel na het te hebben gekanteld, in gebruik neemt. 10.2 toestel opstellen en aansluiten 1 Uitbreekopening "Doorvoer voedingsleiding" Aanwijzing - Om de afdekking te bevestigen zijn bovenaan in het f Verwijder de uitbreekopening "Doorvoer voedingsleiding" uit toestelframe twee bevestigingsschroeven voorzien. de bodem van het toestel.
Pagina 11
installatie MOntage 10.2.2 Binnenopstelling Bij binnenopstelling moet u de aansluitstomp voor aansluiting van de "Aanvoer verwarming" ca. 145° draaien. f Plaats het basistoestel op de voorbereide ondergrond. f Houd rekening met de richting van de luchtafvoer. f Plaats de behuizingsafdekking op het toestel en borg deze met 2 schroeven. 1 Aansluiting "Aanvoer verwarming" 2 Aansluiting "Retour verwarming" 3 BUS-kabel 4 Stuurkabel 5 Netaansluitkabel elektrische, nood-/bijkomende verwarming 6 Netaansluitkabel toestel f Snijd in de afdekking de buisdoorvoeren voor de aansluiting "Aanvoer verwarming" en "Retour verwarming" uit. f Leid de drukslangen vanaf de bovenkant door de afdekking het toestel binnen. f Leid de elektriciteitskabels vanaf de bovenkant door de ka- beldoorvoeren het toestel binnen. 1 Aansluitstomp 2 Schroefmoer f Draai de schroefmoer los. f Draai de aansluitstomp.
installatie MOntage 10.3 Verwarmingswateraansluiting 10.5 Verwarmingsinstallatie vullen 10.5.1 Watertoestand Toestel- en milieuschade De verwarmingsinstallatie waarop de warmtepomp Om schade door kalkafzetting te voorkomen moet u de waterhard- wordt aangesloten, moet door een installateur worden heid controleren, voordat u de installatie met verwarmingswater uitgevoerd in overeenstemming met de waterinstallatie- vult. schema’s in de planningsdocumenten. De totale hardheid van het water moet < 1 °dH (0,18 mmol/l aar- dalkaliën) zijn. f Spoel het leidingsysteem grondig door voordat de warmte- f Onthard het water, wanneer de waarde te hoog is. pomp wordt aangesloten. Vreemde voorwerpen, bijv. roest, zand of afdichtingsmateriaal, belemmeren de goede werking van de warmtepomp. Toestel- en milieuschade f Sluit de warmtepomp aan de zijde van het verwarmingswa- Er mag geen volledig ontzout water of regenwater ge- ter aan. Let op de dichtheid. bruikt worden, omdat dit leidt tot corrosieverergering. Geschikte toestellen voor ontharden, evenals voor het vul- f Sluit de flexibele drukslangen aan op de aansluitstompen. len en spoelen van verwarmingsinstallaties kunt u via De drukslangen moeten een lengte hebben van ten minste 1 meter.
installatie MOntage 10.6 Minimumdebiet bij werking zonder 10.5.3 Verwarmingsinstallatie ontluchten bufferreservoir Toestel- en milieuschade Bij een verwarmingsfunctie zonder bufferreservoir moet u ervoor zorgen dat het minimumdebiet op alle bedrijfs- punten is gewaarborgd (zie hiervoor hoofdstuk "Techni- sche gegevens/gegevenstabel"). Aanwijzing Let er bij het installeren van een warmtehoeveelheidstel- ler op dat de meeste warmtehoeveelheidstellers hoge drukverliezen hebben en dat de verwarmingscirculatie- pomp dus groter moet worden gedimensioneerd. Er zijn twee mogelijkheden om het minimumdebiet te waarbor- gen. Let op de volgende aanwijzingen. 1. Overstortklep plaatsen Installeer een overstortklep die is aangepast aan en gedimensio- neerd volgens de nominale maat van de verwarmingsinstallatie, en stel deze als volgt in: f Open het verwarmingscircuit resp. de verwarmingscircuits volledig. 1 Snelontluchter f Haal de zekering van de elektrische nood-/bijkomende ver- f Ontlucht het leidingsysteem zorgvuldig. warming er tijdelijk uit om deze spanningsvrij te schakelen. f Bedien ook de snelontluchter van het toestel. f Sluit de overstortklep volledig.
installatie MOntage 10.7 condensaatafvoer 2. regelkamer met de afstandsbediening Fe 7 of FeK regelen f Stel de stooklijn op een wijze in dat de ruimtes voldoende Voor de condensaatafvoer is een condensaatafvoerslang gemon- worden verwarmd. Let er daarbij op dat hoe lager de stook- teerd op de ontdooibak. De condensaatafvoerslang is bij levering lijn is ingesteld, des te efficiënter de warmtepomp werkt. in de ruimte van het koelaggregaat opgeborgen. f Wanneer de afstandsbediening FEK is geïnstalleerd, stelt u f Let erop dat de condensaatafvoerslang niet wordt geknikt. de stooklijn in op de afstandsbediening. f Plaats de slang met een constant verval. Let op de volgende aanwijzingen: f Gebruik een passende condensaatpomp als het verval onvol- - De verwarmingscircuits van de regelkamer moeten open doende is. Let op de bouwkundige omstandigheden. blijven. De regelkamer is een kamer waar u de afstandsbe- f Controleer bij gebruik van een condensaatpomp of deze is diening installeert, bijv. de woonkamer. ontworpen voor een pompvermogen van 6 l/min. - U kunt de kamertemperatuur in de regelkamer met de af- standsbediening FE 7 of FEK of via aanpassing van de stook- 10.7.1 Buitenopstelling lijn regelen.
installatie MOntage Als er een afvoerputje is voorzien, is het mogelijk het condensaat door de "Doorvoer voedingsleiding" in de bodem van het toestel naar onder af te voeren. 1 Uitbreekopening "Doorvoer voedingsleiding" f Leid de condensaatafvoerslang schuin door het gat van de uitbreekopening "Doorvoer voedingsleiding". f Borg de condensaatafvoerslang om ervoor te zorgen dat deze niet verschuift. f Voer het condensaat naar het afvoerputje. 10.8 condensaatafvoer controleren Controleer na het plaatsen van de condensaatafvoerslang of het condensaat goed kan weglopen. Ga daarvoor als volgt te werk: f Giet water op de verdamper, zodat dit in de ontdooi- bak stroomt. Let op de maximale condensaatafvoer van 6 l/min. f Controleer of het water via de condensaatafvoerslang wordt afgevoerd. WWW.stieBel-eltROn.cOM WPl e | WPl cOOl |...
installatie elektRische aansluiting 11. elektrische aansluiting aansluiting X3: toestel en elektrische nood-/bijkomende verwarming (dHc) f Sluit het toestel aan op aansluitklem X3. Aanwijzing f Sluit de elektrische nood-/bijkomende verwarming aan op Houd rekening met de bedienings- en installatiehandlei- aansluitklem X3, wanneer u de volgende functies van het ding van de warmtepompmanager. toestel wilt gebruiken: Aansluitwerkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden door toestelfunctie Werking van de elektrische nood-/bijko- een erkende installateur conform deze handleiding! mende verwarming Mono-energetisch De elektrische nood-/bijkomende verwarming waar- De goedkeuring van het bevoegde energiebedrijf moet beschik- bedrijf borgt, wanneer het bivalentiepunt te laag is, de ver- baar zijn om het toestel te kunnen aansluiten. warmingswerking en het bereiden van hogere warm- watertemperaturen.
Pagina 17
installatie elektRische aansluiting aansluitingen X4, X2: sturing en laagspanning Aanwijzing Beveilig de stuurkabel van het toestel samen met de warmtepompmanager. netaansluiting warmtepomp ("WP") L1, L2, L3, N, PE elektrische nood-/bijkomende verwarming ("dhc") L1, L2, L3, N, PE aansluitver- klemaansluiting mogen 2,6 kW 3,0 kW 3,2 kW 5,6 kW 5,8 kW 6,2 kW sturing ("steuerung") 8,8 kW Netaansluiting: L, N, PE Stuuringangen:...
installatie OMMantelingsdelen MOnteRen 12. Ommantelingsdelen monteren 12.2 Binnenopstelling 12.2.1 toestel afdichten 12.1 Buitenopstelling Voordat de ommanteling wordt gemonteerd, moet het toestel door het opplakken van folie worden afgedicht om onder alle bedrijfs- omstandigheden condensatievorming op het toestel te voorkomen. De folies zijn bij de bekledingsdelen geleverd. 1 Zijwand 2 Afdekking 3 Voorwand 4 Typeplaatje 5 Achterwand f Kleef de gaten onderaan in het frame aan de rechter- en linkerzijde af met weefband. Het weefband zit bij het toebe- horen "Luchtslang met warmte-isolatie". 1 Afkanting 2 Schakelkast 3 Schroef f Bevestig de zijdelingse folies met de voorgestanste gaten aan de haken op het toestel. f Plaats de afdekking op het toestel. Zorg er daarbij voor dat de afkanting van het toesteldeksel aan de zijde van de scha- kelkast zit.
Pagina 19
installatie OMMantelingsdelen MOnteRen f Dicht de opening in het gebied van de slangdoorvoer af met weefband. f Dicht nu de kopse zijden op dezelfde wijze af. 12.2.2 Ommantelingsdelen monteren f Verwijder de dragerlagen van de kleefbanden op het frame en op de folies. f Bevestig de folies door ze op het basistoestel aan te drukken. f Dicht de openingen aan de haken af met weefband. 1 Zijwand 2 Afdekking f Snijd een gat op de plaats in de folie waar de condensaataf- 3 Voorwand voerslang uit het toestel moet komen. 4 Typeplaatje 5 Achterwand f Plaats de afdekking op het toestel en zet deze vast met 2 schroeven. f Haak de zijwanden, de voorste en de achterste wand in de haken op het basistoestel. Borg de ommanteling met een schroef per onderdeel. f Plak het meegeleverde typeplaatje op een goed zichtbare 1 Uitbreekopening "Doorvoer condensaatafvoer"...
installatie OMMantelingsdelen MOnteRen 12.3 luchtslangen plaatsen Aanwijzing De geleiding van de aanzuiglucht naar het toestel en van de uitblaaslucht van het toestel naar de openlucht ge- beurt via luchtslangen. Deze zijn zeer flexibel, geïsoleerd en hebben een zelfblussend vermogen. 12.3.1 algemeen U kunt de luchtslang verlengen door de spiralen in elkaar te draai- en. De overlapping moet ca. 30 cm zijn. De totale slanglengte aan de luchtingangs- en -uitgangszijde mag niet groter zijn dan 8 m. f Voorzie niet meer dan vier bochtstukken van 90°. De radius f Dicht de binnenslang op de aansluitstomp af door het bijge- van de bochtstukken moet, ten opzichte van het midden van voegde weefband aan te brengen. de slang, een grootte hebben van minstens 600 mm. f Gebruik een scherp mes om bij te snijden. De draadspiralen kunt u met een zijsnijder doorknippen. f Bevestig de luchtslang met intervallen van ca. 1 m om door- hangen van de luchtslang te voorkomen. f Pas de uiteinden van de luchtslangen aan de ovale vorm van de aansluitstompen van de afdekking en de slangaansluitpla- ten of wanddoorvoeren aan. 12.3.2 luchtslangen monteren f Plaats de bijgeleverde dichtingsstrook rond de aansluitstomp. f Trek de buitenslang over de aansluitstomp. f Schuif eerst de luchtslang iets omhoog.
installatie ingeBRuiknaMe 13.3 eerste ingebruikname 12.3.3 Metselwerk isoleren Controleer of er tussen het metselwerk en de slangaansluitplaten 13.3.1 schuifschakelaar (WP-type) op de iWs of wanddoorvoeren geen koudebruggen ontstaan. Koudebruggen (geïntegreerde warmtepompregeling) kunnen leiden tot condensatievorming op het metselwerk. f Open de schakelkast. f Plaats tussen het metselwerk en de slangaansluitplaten of f De IWS treft u aan de rechterzijde aan. wanddoorvoeren, indien nodig, een passende isolatie. 13. ingebruikname De ingebruikname van het toestel, alle instellingen op ingebruik- nameniveau van de warmtepompmanager en het instrueren van de exploitant moeten worden uitgevoerd door een installateur. Voer de ingebruikname in overeenstemming met deze installa- tiehandleiding en de bedienings- en installatiehandleiding van de warmtepompmanager uit. Voor de ingebruikname kunt u een beroep doen op onze klantenservice (tegen betaling). Als u dit toestel commercieel gebruikt, dient u voor de ingebruik- name eventueel rekening te houden met de voorschriften van de bedrijfsveiligheidsverordening. Meer informatie hieromtrent vindt u bij de bevoegde bewakingsinstantie; in Duitsland is dat bijv. TÜV. 13.1 controles voor ingebruikname van de warmtepompmanager Toestel- en milieuschade Bij vloerverwarmingen moet u rekening houden met de...
Pagina 22
installatie ingeBRuiknaMe WP-type 4: 13.3.2 stooklijn instellen (WPM) Werking van één compressor met een externe 2e warmtegenerator Aanwijzing Neem voor de volgende stappen de bedienings- en instal- Toestel- en milieuschade latiehandleiding van de warmtepompmanager in acht. Het is in dit geval niet toegestaan de elektrische nood-/ bijkomende verwarming aan te sluiten. Het rendement van een warmtepomp neemt af naarmate de aanvoertemperatuur stijgt. Stel de stooklijn zorgvuldig in. Als de Als het toestel bivalent met een externe 2e warmtegenerator of stooklijn te hoog wordt ingesteld, sluiten de zone- of thermosta- als module met een andere warmtepomp met dezelfde constructie tische kranen, zodat het vereiste minimumdebiet in het verwar- wordt gebruikt, moet u de schuifschakelaar op WP-type 4 instel- mingscircuit eventueel niet kan worden gehaald. len. Aan de hand van de volgende procedure kunt u de stooklijn cor- f Stel de schuifschakelaar als volgt in.
installatie Buitendienststelling 13.4 Overige instellingen op de WPM 14. Buitendienststelling 13.4.1 Bij bedrijf zonder bufferreservoir Toestel- en milieuschade f Roep op het ingebruiknameniveau van de warmtepompma- De voeding van de warmtepomp mag ook buiten de ver- nager de parameter op. CONTINU LOPEN warmingsperiode niet worden onderbroken. De vorstbe- f Activeer het continubedrijf van de laadpomp van het scherming van de installatie is anders niet gegarandeerd. bufferreservoir. De warmtepomp wordt door de warmtepompmanager f Sluit de verwarmingscirculatiepomp in overeenstemming automatisch naar het zomer- of winterbedrijf geschakeld. met de planningsdocumenten aan op de aansluiting voor de laadpomp van het bufferreservoir. 14.1 stand-bybedrijf Als alles correct is uitgevoerd, kunt u het systeem opwarmen tot Om de installatie buiten dienst te stellen is het voldoende de de maximale bedrijfstemperatuur en nogmaals ontluchten. warmtepompmanager op "stand-bybedrijf" in te stellen. De vei- ligheidsfuncties ter bescherming van de installatie, alsmede ten Toestel- en milieuschade behoeve van de vorstbescherming blijven zoals deze zijn.
installatie stORingen VeRhelPen 16. storingen verhelpen rode led-indicator (links) Storingen die door de LED-indicator worden weergegeven: Aanwijzing - Hogedrukstoring Houd rekening met de bedienings- en installatiehandlei- - Lagedrukstoring ding van de warmtepompmanager. - Groepsstoring - Hardwarestoring op de IWS (zie de storingslijst, Aanwijzing de bedienings- en installatiehandleiding van de Uitsluitend daarvoor opgeleide installateurs mogen de warmtepompmanager) volgende controleaanwijzingen uitvoeren. storing Oorzaak f Oplossing Wanneer u met behulp van de warmtepompmanager de fout niet Het toestel schakelt uit Er is een storing in de Controleer de foutmelding en start opnieuw na warmtepomp opge- in de WPM. kunt vinden, controleert u de elementen op de IWS. het verstrijken van de treden. Zoek de oplossing in de f Open de schakelkast.
installatie OndeRhOud 16.2 Veiligheidstemperatuurbegrenzer resetten 17. Onderhoud Als de temperatuur van het verwarmingswater hoger wordt dan Als warmtehoeveelheidstellers ingebouwd zijn, moeten hun zeven 85 °C, wordt de elektrische nood-/bijkomende verwarming uit- regelmatig worden gereinigd. geschakeld. De verdamperlamellen, die na het afnemen van de zijwand aan de condensorzijde toegankelijk zijn, moeten regelmatig van loof en andere verontreinigingen worden bevrijd. Controleer de werking van de condensaatafvoer. Verwijder even- tueel vuil. 1 Resettoets veiligheidstemperatuurbegrenzer 2 Elektrische nood-/bijkomende verwarming f Los de storingsbron op. f Reset de veiligheidstemperatuurbegrenzer opnieuw door op de resettoets te drukken. Gebruik daarvoor eventueel een spits voorwerp. f Controleer of het verwarmingswater met voldoende debiet wordt gecirculeerd. WWW.stieBel-eltROn.cOM WPl e | WPl cOOl |...
18.3 Vermogensdiagrammen Verwarmingsvermogensdiagram WPl 13 e | WPl 13 cool Aanvoertemperatuur 35 °C Vorlauftemperatur 35 °C Aanvoertemperatuur 50 °C Vorlauftemperatur 50 °C Aanvoertemperatuur 60 °C Vorlauftemperatur 60 °C Buitentemperatuur / °C Buitentemperatuur / °C | WPl e | WPl cOOl WWW.stieBel-eltROn.cOM...
Pagina 31
installatie technische gegeVens Verwarmingsvermogensdiagram WPl 18 e | WPl 18 cool Aanvoertemperatuur 35 °C Vorlauftemperatur 35 °C Aanvoertemperatuur 50 °C Vorlauftemperatur 50 °C Aanvoertemperatuur 60 °C Vorlauftemperatur 60 °C Buitentemperatuur / °C Buitentemperatuur / °C WWW.stieBel-eltROn.cOM WPl e | WPl cOOl |...
Pagina 32
installatie technische gegeVens Verwarmingsvermogensdiagram WPl 23 e | WPl 23 cool Vorlauftemperatur 35 °C Aanvoertemperatuur 35 °C Aanvoertemperatuur 50 °C Vorlauftemperatur 50 °C Aanvoertemperatuur 60 °C Vorlauftemperatur 60 °C Buitentemperatuur / °C Buitentemperatuur / °C | WPl e | WPl cOOl WWW.stieBel-eltROn.cOM...
Pagina 33
installatie technische gegeVens Koelvermogensdiagram WPl 13 cool Buitentemperatuur 30 °C Außentemperatur 30 °C Buitentemperatuur 35 °C Außentemperatur 35 °C Aanvoertemperatuur / °C Aanvoertemperatuur / °C WWW.stieBel-eltROn.cOM WPl e | WPl cOOl |...
Pagina 34
installatie technische gegeVens Koelvermogensdiagram WPl 18 cool Außentemperatur 30 °C Buitentemperatuur 30 °C Buitentemperatuur 35 °C Außentemperatur 35 °C Aanvoertemperatuur / °C Aanvoertemperatuur / °C | WPl e | WPl cOOl WWW.stieBel-eltROn.cOM...
Pagina 35
installatie technische gegeVens Koelvermogensdiagram WPl 23 cool Buitentemperatuur 30 °C Außentemperatur 30 °C Buitentemperatuur 35 °C Außentemperatur 35 °C Aanvoertemperatuur / °C Aanvoertemperatuur / °C WWW.stieBel-eltROn.cOM WPl e | WPl cOOl |...
18.4 gegevenstabel De vermogensgegevens hebben betrekking op nieuwe toestellen met schone warmtewisselaars. Het vermogensverbruik van de geïntegreerde hulpaandrijvingen is aangegeven als maximumwaarde en kan afhankelijk van het be- drijfspunt variëren. Het vermogensverbruik van de geïntegreerde hulpaandrijvingen wordt vermeld in de vermogensgegevens van het toestel (conform EN 14511). WPl 13 e WPl 13 cool WPl 18 e WPl 18 cool WPl 23 e WPl 23 cool 227756 223400 227757 223401 227758 223402 Warmtevermogen volgens DIN EN 14511 Warmtevermogen bij A-7/W35 (EN 14511) 6,77 13,2 Warmtevermogen bij A2/W35 (EN 14511) 8,09...
Pagina 37
WPl 13 e WPl 13 cool WPl 18 e WPl 18 cool WPl 23 e WPl 23 cool Elektrische gegevens Frequentie Aanzetstroom (met/zonder aanzetstroombegren- <30 <30 <30 <30 <30 <30 zing) Compressorbeveiliging 3 x C 16 3 x C 16 3 x C 16 3 x C 16 3 x C 16 3 x C 16 Beveiliging nood-/bijkomende verwarming 3 x C 16...
19. inbedrijfstellingsprotocol Adres klant: Opstellingsvoorwaarden volgens Stiebel Eltron Montage- en gebruiksaanwijzing: Volume opstellingsruimte: m³ Werkwijze: Monovalent Bivalent - parallel Adres installateur: - gedeeltelijk parallel - alternatief Bivalente warmteopwekker Gasketel Olieketel Ketel met vaste brandstof Type gebouw: Stadsverwarming Elektrische verwarming...
Pagina 39
installatie inBedRijFstellingsPROtOcOl 10. Warmtebron: 12. Perifere componenten van de installatie: Lucht buitenlucht Circulatiepomp bron afgevoerde lucht Merk / type Temperatuur min: °C Circulatiepomp verwarming Merk / type max: °C Bodem Circulatiepomp Aardwarmtevoeler aantal: Warmtepomp / warmtewisselaar Merk / type Nominale diameter buis: Verdeler: ja neen Circulatiepomp...
Pagina 40
installatie inBedRijFstellingsPROtOcOl 15. Meetwaarden: 16. Controle overeenkomstig VDE 0701 Aan de WP gemeten na een werkingsduur van 10 minuten: Uitgevoerd: neen Aanvoer brine / water / lucht: °C Waarden in orde: neen Retour brine / water / lucht: °C Aanvoer warmtepomp: °C Retour warmtepomp: °C...
Pagina 41
nOtities WWW.stieBel-eltROn.cOM WPl e | WPl cOOl |...
Pagina 42
nOtities | WPl e | WPl cOOl WWW.stieBel-eltROn.cOM...
gaRantie | Milieu en Recycling Garantie Aanspraak op garantie bestaat uitsluitend in het land waar het toestel is gekocht. U dient zich te wenden tot de vestiging van of de importeur hiervan in het betreffende land. De montage, de elektrische installatie, het onderhoud en de eerste inbedrijfneming mogen uitsluitend wor- den uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.