3
Kadreer, stel scherp en maak de foto.
De camera varieert zowel de belichting als de flitssterkte voor
elke opname. Bij de standaardinstellingen wordt de eerste
opname gemaakt met de huidige waarden voor belichting en
flitscorrectie; de volgende opnamen worden gemaakt met
gewijzigde waarden. Als de bracketingserie uit drie opnamen
bestaat, wordt de bracketingstapgrootte afgetrokken van de
huidige waarden in de tweede opname en toegevoegd in de
derde opname, dus net iets meer en iets minder dan de
huidige waarden. De gewijzigde waarden kunnen hoger of
lager zijn dan de hoogste en laagste waarden van de belichting
en de flitscorrectie. De gewijzigde waarden voor sluitertijd en
diafragma worden weergegeven in het lcd-venster en de
zoeker.
Terwijl bracketing van kracht is, wordt een
voortgangsaanduiding weergegeven in het lcd-venster. Het
segment y verdwijnt uit de aanduiding wanneer de ongewijzigde opname is
gemaakt, de aanduiding z wanneer de opname met de negatieve stap is
gemaakt, en de aanduiding x wanneer de opname met de positieve stap is
gemaakt.
Stapgrootte belichting:
0 LW
y
U annuleert bracketing door de knop D ingedrukt te houden en aan de hoofdinstelschijf
te draaien totdat het aantal opnamen in de bracketingserie op nul staat en M niet meer
wordt weergegeven in het lcd-venster. De volgende keer dat u bracketing activeert,
wordt het laatst gebruikte programma hersteld.
A
Zie ook
Zie pagina 264 voor een lijst met bracketingprogramma's. Voor informatie over het kiezen van de
stapgrootte voor belichting, zie persoonlijke instelling b1 (Stapgrootte inst. belichting, p. 177).
Voor informatie over het kiezen van de volgorde waarin bracketing wordt uitgevoerd, zie
persoonlijke instelling e6 (Bracketingvolgorde, p. 195).
Stapgrootte belichting:
–1 LW
z
Stapgrootte belichting:
+1 LW
x
t
93