Belichting
Lichtmeting
De lichtmeetmethode bepaalt hoe de camera de belichting instelt. De volgende opties
zijn beschikbaar.
Methode
3D-
a
kleurenmatrix-
meting II
Z Centrumgericht
b Spotmeting
Om een meetmethode te kiezen, drukt u
op de knop Z en draait u aan de
hoofdinstelschijf totdat de gewenste stand
wordt weergegeven.
A
3D-kleurenmatrixmeting II
Bij matrixmeting wordt de belichting ingesteld met behulp van een RGB-sensor met 420
segmenten. Bij gebruik van een G- of D-type objectief wordt ook rekening gehouden met de
afstand (3D-kleurenmatrixmeting II; p. 228). Bij andere CPU-objectieven wordt 3D-
afstandsinformatie niet meegenomen (kleurenmatrixmeting II).
Aanbevolen voor de meeste situaties. Wordt automatisch geselecteerd in de
stand automatisch en programma-automatiek. De camera meet een groot
deel van het beeld en stelt de belichting in op basis van
helderheidsverdeling, kleur, afstand en compositie voor een natuurlijk
resultaat.
De camera meet het hele beeld, maar kent het meeste gewicht toe aan een
gebied in het midden (standaard is dit een cirkel van 8 mm in het midden
van het beeld; kan worden geselecteerd met persoonlijke instelling b3,
Grootte meetgebied, p. 178). Klassieke meetmethode voor portretten.
Aanbevolen wanneer u een filter gebruikt met een belichtingsfactor
(filterfactor) van meer dan 1× (p. 240).
De camera meet een cirkel met een diameter van 3,5 mm (circa 2,5% van het
beeld). De cirkel is gecentreerd op het huidige scherpstelpunt, zodat u de
belichting van onderwerpen buiten het midden kunt meten (als u een
objectief zonder CPU gebruikt, of als Automatisch veld-AF is geselecteerd
voor de AF-veldstand zoals beschreven op pagina 173, meet de camera de
belichting van het middelste scherpstelpunt). Het onderwerp wordt correct
belicht, ook als de achtergrond veel lichter of donkerder is.
Beschrijving
Knop Z
Hoofdinstelschijf
t
87