1.33 DE GASINSTALLATIE IN WERKING STELLEN
Om de installatie in werking te stellen moet u de geldende normen raadplegen.
Deze deelt de installaties en bijgevolg de handelingen om in werking te stellen in drie categorieën in: nieuwe installaties, gewijzigde in-
stallaties en opnieuw geactiveerde installaties.
Meer bepaald moet men voor nieuw uitgevoerde gasinstallaties:
- Ramen en deuren openen;
- De aanwezigheid van vonken en vrije vlammen vermijden;
- De lucht in de leidingen doorblazen;
- De dichting van de interne installatie controleren volgens de aanwijzingen die door de geldende technische normen worden opgelegd.
1.34 WERKINGSLIMIETEN
Het toestel is ontworpen om te werken binnen een bepaalde buiten temperatuurrange en op een specifieke maximumtemperatuur voor
de aanvoer; in de grafiek (Afb. 42, 43)worden deze limieten voorgesteld.
Deze limieten zijn van toepassing op verwarming of koeling.
Er wordt altijd aan het warme water voor huishoudelijk gebruik voldaan onder alle externe temperatuuromstandigheden.
Werkingslimieten warmtepomp
in afkoelmodus
TM (°C)
35
25
5
0
10
Verklaringen (Fig. 42,43):
TE
= Buitentemperatuur
TM = Toevoertemperatuur
TB
= Temperatuur boiler
A
= Alleen met warmtegenerator
B
= In warmtepomp (met warmtegenerator indien nodig)
Werkingslimieten in sanitaire modus
TB (°C)
65
A
50
30
10
0
-30
-25
-15
0
52
TE (°C)
46
60
B
TE (°C)
35 46
60
Werkingslimieten warmtepomp
TB (°C)
80
55
35
20
0
-25 -15
42
Verklaringen (Fig. 44):
TE
= Buitentemperatuur
TB
= Temperatuur boiler
A
= Alleen met warmtegenerator
B
= In warmtepomp (met warmtegenerator indien nodig)
44
in verwarmingsmodus
A
B
TE (°C)
0
35
43