INstAllAtIE
INgEBrUIkNAmE
de elektrische nood-/bijverwarming voor het opwarmprogramma
worden gebruikt.Daarvoor moeten parameters GRENS VERW
en BIVALENT VERW op 30 °C gezet worden en moet het
opwarmprogramma gestart worden.
In het opwarmprogramma kan het noodbedrijf niet worden
geactiveerd.
Er zijn in totaal 6 parameters voor het opwarmprogramma. Zodra
het opwarmprogramma wordt geactiveerd, kunnen de 6 parameters
één voor één worden aangepast. Het programma wordt met de
parameter OPWarMPrOgr en met de instelling AAN gestart. Daarna
wordt naar de ingestelde eerste opwarmtemperatuur (parameter
eerste-OPWarMt) opgewarmd. De eerste opwarmtemperatuur
wordt gedurende de ingestelde tijd (parameter tiJd-e-OPWarM)
aangehouden. Na het verstrijken van deze tijd wordt met een stijging
K/dag (parameter VerhOging/dag) opgewarmd tot de maximale
eerste opwarmtemperatuur (parameter OPWarMteMP-Max) en
wordt gedurende de ingestelde tijd (parameter Max-COntinuteM) de
maximumtemperatuur aangehouden. Daarna wordt in dezelfde stappen
waarin werd opgewarmd, verlaagd naar de eerste opwarmtemperatuur.
Hiermee is het opwarmprogramma beëindigd. Van zodra
2 verwarmingscircuits in werking zijn, werken beide volgens het
opwarmprogramma (werking met bufferreservoir en mengklepcircuit).
Het directe verwarmingscircuit 1 (buffercircuit met retourvoeler) neemt
de nominale waarden over van het opwarmprogramma. Omdat via
de retourvoeler wordt geregeld, ligt de effectieve temperatuur in het
bufferreservoir op de aanvoer voor de verwarming hoger. De mengklep
(verwarmingscircuit 2) regelt weer omlaag naar de ingestelde nominale
waarden van het opwarmprogramma (eerste opwarmtemperatuur en
maximumtemperatuur).
3
4
1
2
Y Temperatuur
X Tijd
1 Maximumtemperatuur
2 Sokkeltemperatuur
3 Duur sokkeltemperatuur
4 Stijging K/dag
5 Duur maximumtemperatuur
6 Aanvang
7 Einde
Bij werking met 2 verwarmingscircuits is het belangrijk dat enkel de
mengklepcircuitpomp draait.
Als enkel het directe verwarmingscircuit 1 in werking is, wordt ook
weer via de retourvoeler geregeld. Omdat de effectieve temperatuur
in het bufferreservoir op de aanvoer voor de verwarming hoger
ligt, wordt in deze configuratie 5 K afgetrokken van de nominale
www.stiebel-eltron.com
5
7
waarden van het opwarmprogramma (eerste opwarmtemperatuur en
maximumtemperatuur).
Tijdens het uitvoeren van het opwarmprogramma wordt de zomerlogica
niet toegepast.
8
ZOMERBEDRIJF
Met de parameter ZOMerBedriJF kan men bepalen vanaf welk
tijdstip de verwarmingsinstallatie naar zomerbedrijf moet gaan.
Het zomerbedrijf kan worden in- of uitgeschakeld. In totaal zijn
er 2 verstelbare parameters voor deze functie.
Bij de parameter BOuWWiJZe kan men bepalen of de gemiddelde
waarde voor de buitentemperatuur moet worden berekend in
functie van de bouwwijze (instelling 1, 2 en 3). Als de berekende
buitentemperatuur ≥ de ingestelde buitentemperatuur is,
schakelen beide verwarmingscircuits (indien voorhanden) naar
zomerbedrijf, terugschakelhysterese – 1 K.
Op het display wordt de zomerwerking aangegeven bij gesloten klep.
Bij regeling met vaste waarde is de zomerwerking voor het eerste
verwarmingscircuit niet actief.
Parameter Buitentemperatuur:
Instelbare buitentemperatuur 10 °C tot 30 °C.
Parameter Bouwwijze:
Instelling "1": Lichte demping (berekening gemiddelde waarde
over 24 uur) van de buitentemperatuur, bijv. houtconstructie met
snelle warmteoverdracht.
Instelling "2": Gemiddelde demping (berekening gemiddelde
waarde over 48 uur) van de buitentemperatuur, bijv. gemetseld
met warmte-isolatie met gemiddelde warmteoverdracht.
Instelling "3": Sterke demping (berekening gemiddelde waarde
over 72 uur) van de buitentemperatuur. Huis met trage
warmteoverdracht.
WPF E | WPF cool |
33