den opgepikt door andere leidingen, waardoor ze moeilijk te onderscheiden
zijn bij gebruik van conventionele traceertechnieken.
Een stroommeting helpt om de leiding waarop de signaalgenerator is aangeslo-
ten te identificeren door de hoogst gemeten stroomsterkte (mA) weer te
geven. Anders dan bij uitlezing van de numerieke piek wordt de stroommeting
niet beïnvloed door wisselende diepten.
18
74
36
18
74
36
0016949_001
Situering en toestand van de leiding bepalen
Het door de signaalgenerator opgelegde signaal (stroomsterkte) neemt gelijk-
matig af naarmate het langs de leiding beweegt. Dit kan helpen om de situ-
ering en toestand van de leiding te bepalen.
Een plotselinge teruggang in de stroomsterkte kan op een defect aan de lei-
ding, schade aan de isolatie of een loszittende aansluiting wijzen.
50
De diepte en stroomsterkte van een leiding schatten