5.2 Vloeistoftemperatuur
De tabel op pagina
16
laat de relatie zien tussen het bereik van
de vloeistoftemperatuur en de maximaal toelaatbare werkdruk.
De bereiken van de maximaal toelaatbare werkdruk
N.B.
en mediumtemperatuur gelden uitsluitend voor de
pomp.
5.3 Maximaal toelaatbare werkdruk en
mediumtemperatuur m.b.t. de asafdichting
Het onderstaande schema geldt voor schoon water
N.B.
en water dat antivriesmiddel bevat.
CR, CRI, CRN 1s tot 20 en CR, CRN 32 tot 150
p [bar]
35
30
25
H
H
H
20
Q
Q
Q
HQQE/V
Q
Q
Q
15
HBQE/V
E
V
E
10
5
0
-60 -40 -20
0
20
Afb. 3 Maximaal toelaatbare werkdruk en mediumtempera-
tuur
Standaard asafdich-
Motor
ting
[kW]
HQQE
0,37 - 45
HBQE
55-75
HQQV
0,37 - 45
HBQV
55-75
U kunt CRI en CRN pompen die een H type asafdichting met
EPDM rubber delen gebruiken, HxxE, ter plaatse reinigen (CIP)
met vloeistoffen tot 150 °C gedurende maximaal 15 minuten.
Het verpompen van vloeistoffen met een temperatuur
van +120 °C kan leiden tot periodiek luidruchtig
N.B.
bedrijf en kan de levensduur van de pomp verkorten.
CR, CRI, CRN pompen zijn niet geschikt voor het langdurig ver-
pompen van vloeistoffen warmer dan 120 °C.
4
H
H
Q
B
Q
Q
E
E
40
60
80 100 120 140
t [°C]
Max. temperatuurbereik
[°C]
-40 - 120 °C
0-120 °C
-20 - 90 °C
0-90 °C
5.4 Minimale voordruk
Hf
H
Pb
Afb. 4 Schematisch overzicht van een open systeem met een
CR pomp
Bereken de maximale aanzuigstijging "H" in meter opvoerhoogte
als volgt:
H
= p
x 10,2 - NPSH - H
b
p
= Barometrische druk in bar.
b
Voor de barometrische druk kan 1 bar worden aange-
houden.
In gesloten systemen geeft p
aan.
NPSH = Netto Positieve Zuighoogte (NPSH) in meter opvoer-
hoogte.
Af te lezen van de NPSH curven op pagina
hoogste debiet dat de pomp kan leveren.
H
= Wrijvingsverlies in de inlaatleiding in meter opvoer-
f
hoogte bij het hoogste debiet dat de pomp zal leveren.
H
= Dampspanning in meter opvoerhoogte, zie afb. E op
v
pagina 19. t
= vloeistoftemperatuur.
m
H
= Veiligheidsmarge = minimaal 0,5 meter opvoerhoogte.
s
Als de berekende "H" positief is, kan de pomp functioneren bij
een zuighoogte van maximaal "H" meter opvoerhoogte.
Als de berekende "H" negatief is, dan is een voordruk van mini-
maal "H" meter opvoerhoogte nodig. De druk moet gelijk zijn aan
de berekende "H" tijdens bedrijf.
Voorbeeld
p
= 1 bar.
b
Pomptype: CR 15, 50 Hz.
3
Debiet: 15 m
/h.
NPSH (van pagina 14): 1,1 meter opvoerhoogte.
H
= 3,0 meter opvoerhoogte.
f
Vloeistoftemperatuur: +60 °C.
H
(van afb. E, pagina 19): 2,1 meter opvoerhoogte.
v
H = p
x 10,2 - NPSH - H
- H
b
f
v
H = 1 x 10,2 - 1,1 - 3,0 - 2,1 - 0,5 = 3,5 meter opvoerhoogte.
Dit betekent dat de pomp kan werken bij een zuighoogte van
maximaal 3,5 meter opvoerhoogte.
Druk berekend in bar: 3,5 x 0,0981 = 0,343 bar.
Druk berekend in kPa: 3,5 x 9,81 = 34,3 kPa.
5.5 Minimale voordruk
De tabel op pagina
17
laat de maximaal toelaatbare voordruk
zien. Echter, de actuele voordruk + de maximale pompdruk (bij
nullast), moet altijd lager zijn dan de waarden vermeld in afb. A
op pagina 16.
De pompen worden druk-getest bij een druk van 1,5 keer de
waarden vermeld in afb. B, pagina 17.
NPSH
Hv
- H
- H
f
v
s
de systeemdruk in bar
b
14
bij het
- H
[meter opvoerhoogte].
s