5.6 Minimaal debiet
Vanwege de kans op oververhitting, mag de pomp niet in worden
ingezet bij volumestromen lager dan de minimale volumestroom.
Onderstaande curven geven de minimale volumestroom weer als
een percentage van de nominale volumestroom in verhouding tot
de medium temperatuur.
- - - - = luchtgekoelde bovenkant.
Qmin
[%]
30
20
10
0
40
60
80 100 120 140 160 180
Afb. 5 Minimaal debiet
De pomp mag niet tegen een gesloten afsluiter
Voorzichtig
draaien.
5.7 Elektrische gegevens
Zie het typeplaatje van de motor.
5.8 Frequentie van in- en uitschakelingen
Motorvermogen
Maximaal aantal starts per uur
[kW]
≤ 2,2
3-4
5,5 - 11
18,5 - 22
30
37
45
55
75
5.9 Afmetingen en gewichten
Afmetingen: Zie afb. C, pagina 18.
Gewichten: Zie het label op de verpakking.
5.10 Geluidsbelasting
Zie afb. D, pagina 19.
6. Installatie
De pomp moet op een horizontale, vlakke en solide fundatie
gemonteerd worden met behulp van bouten door de gaten in de
voetplaat. Volg onderstaande beschrijving om beschadiging van
de pomp tijdens het installaren te voorkomen.
Stap
1
2
4 x ø
L
B
1
1
L
B
2
2
t [°C]
250
100
50
40
90
50
80
50
50
Actie
De richting waarin de vloeistof
door de pomp stroomt, is met
pijlen op het basislichaam van
de pomp aangegeven.
Deze informatie wordt aange-
geven op pagina 18:
• de lengtes van poort tot
poort
• afmetingen van het basisli-
chaam
• leidingaansluitingen
• diameter en positie van fun-
deringsbouten.
Stap
3
3a
4
5
6
Actie
U kunt de pomp zowel verticaal
als horizontaal installeren. CR,
CRN 120 en 150, 75 kW, alleen
verticaal. Echter, de motor mag
nooit lager dan het horizontale
vlak komen te liggen of onder-
steboven worden geïnstalleerd.
De ruimte moet goed geventi-
leerd zijn ten behoeve van de
motorkoeling.
Motoren groter dan 4 kW moe-
ten worden ondersteund.
Aanvullende ondersteuning.
Aangezien het zwaartepunt
van de pomp relatief hoog ligt,
adviseren wij pompen die wor-
den geïnstalleerd op schepen,
in gebieden waar het het risico
op aardbevingen bestaat of in
systemen die moeten worden
verplaatst, uit te rusten met
extra steunbeugels. U kunt de
beugel van het lantaarnstuk
aan een schot van het schip,
een stevige wand in een
gebouw of een stevig bouwele-
ment bevestigen.
Om geluid van de pomp te
minimaliseren, adviseren wij u
leidingcompensatoren aan
beide kanten van de pomp te
bevestigen.
Voer de fundering of installatie
uit op de wijze zoals beschre-
ven in paragraaf
6.1
Fundatie.
Plaats de afsluiters aan beide
kanten van de pomp om te
voorkomen dat het systeem
leegloopt als de pomp ver-
plaatst moet worden voor reini-
ging, reparatie of vervanging.
Bescherm de pomp altijd tegen
terugstroming door middel van
een terugslagklep.
Installeer de leidingen zodanig
dat luchtinsluiting wordt verme-
den, vooral aan de inlaatzijde
van de pomp.
Plaats een vacuümstop dicht-
bij de pomp als de installatie
één van de volgende karakte-
ristieken heeft:
• De persleiding loopt schuin
weg van de pomp.
• Er kan een heveleffect ont-
staan.
• Beveiliging tegen terugstro-
ming van verontreinigde
vloeistoffen is benodigd.
5