Voor verbinding met een
8
smartphone:
Start CameraWindow.
Bij een NFC-compatibele Android-
smartphone (OS-versie 4.0 of later)
wordt CameraWindow op de smartphone
gestart wanneer NFC wordt geactiveerd
en de smartphone tegen het N-teken van
=
de camera (
,
147) gehouden.
Bij andere smartphones start
u CameraWindow op de smartphone.
De eerste keer dat CameraWindow wordt
geopend, dient u voor de smartphone
een bijnaam te registreren die op de
camera wordt weergegeven.
Nadat de smartphone op de camera is
herkend, wordt het verbindingsscherm op
de camera weergegeven.
Om verbinding te maken met
9
een smartphone, printer of
computer:
Kies het doelapparaat.
Kies de naam van het doelapparaat
(druk op de knoppen <o><p> of draai
aan de knop <7>) en druk daarna op de
knop <m>.
Als u een smartphone hebt geselecteerd,
gaat u naar stap 11.
Als u een printer of Macintosh-computer
hebt geselecteerd, gaat u naar stap 12.
10
Als u bij stap 9 voor het eerst
een computer hebt geselecteerd
waarop Windows draait:
Installeer een stuurprogramma.
Wanneer het scherm links wordt
weergegeven op de camera, klikt
u op het menu Start op de computer,
vervolgens op [Configuratiescherm] en op
[Een apparaat toevoegen].
Dubbelklik op het pictogram van de
verbonden camera.
Het stuurprogramma wordt geïnstalleerd.
Nadat het stuurprogramma is
geïnstalleerd en de camera en computer
met elkaar verbonden zijn, wordt
het AutoPlay-scherm weergegeven.
Er wordt niets weergegeven op het
camerascherm.
Vóór gebruik
Basishandleiding
Handleiding voor
gevorderden
Basishandelingen
van de camera
Auto-modus/Modus
Hybride automatisch
Andere
opnamemodi
P-modus
Tv-, Av-, M-, C1- en
C2-modus
Afspeelmodus
Wi-Fi-functies
Menu Instellingen
Accessoires
Bijlage
Index
154