Inbedrijfstelling
Toepassing
Instellingen
Toepassingen met lage
Handhaaf de berekende waarden.
massatraagheid
Toepassingen met hoge
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
snelh..
massatraagheid
Verhoog de stroom tot een waarde
tussen de standaardwaarde en de
maximumwaarde, afhankelijk van de
toepassing.
Stel de relevante aan- en uitloop-
tijden voor de toepassing in. Een te
snelle aanloop veroorzaakt
overstroom of overkoppel. Een te
snelle uitloop veroorzaakt een
uitschakeling (trip) wegens
overspanning.
Hoge belasting bij laag
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
toerental
snelh..
Verhoog de stroom tot een waarde
tussen de standaardwaarde en de
maximumwaarde, afhankelijk van de
toepassing.
Toepassingen zonder
Wijzig parameter 1-18 Min. Current at
belasting
No Load voor een soepelere
motorwerking, door koppelrimpels
en trillingen te beperken.
Alleen besturingsprincipe
Stel parameter 1-53 Model
Flux sensorvrij
versch.frequentie in.
Voorbeeld 1: als de motor oscilleert
bij 5 Hz en dynamische prestaties
zijn vereist bij 15 Hz, stelt u
parameter 1-53 Model
versch.frequentie in op 10 Hz.
Voorbeeld 2: als de toepassing werkt
met dynamische belastingverande-
ringen bij lage toerentallen, moet u
parameter 1-53 Model
versch.frequentie verlagen. Observeer
het gedrag van de motor om er
zeker van te zijn dat de modelver-
schuivingsfrequentie niet te veel
wordt verlaagd. Symptomen van
ongewenste modelverschuivingsfre-
quentie zijn oscillaties van de motor
of uitschakeling (trip) van de
frequentieregelaar.
Tabel 5.6 Aanbevelingen voor diverse fluxtoepassingen
MG33AR10
Bedieningshandleiding
5.4.4 Setup PM-motor
LET OP
Geldt alleen voor FC 302.
Deze sectie beschrijft het configureren van een PM-motor.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een PM-motor door
parameter 1-10 Motorconstructie in te stellen op [1] PM,
niet-uitspr. SPM.
De motorgegevens programmeren
Nadat u een PM-motor hebt geselecteerd, zijn de PM-
motorgerelateerde parameters in parametergroep 1-2*
Motordata, 1-3* Geav. Motordata en 1-4* Geav. Motordata II
beschikbaar.
De benodigde gegevens zijn te vinden op het motortype-
plaatje en op het motordatablad.
Programmeer de volgende parameters in de aangegeven
volgorde:
1.
2.
3.
4.
Voer een volledige AMA uit via parameter 1-29 Autom.
aanpassing motorgeg. (AMA) [1] Volledige AMA insch.
Als geen volledige AMA wordt uitgevoerd, configureert u
de volgende parameters handmatig:
1.
2.
3.
Danfoss A/S © 08/2016 Alle rechten voorbehouden.
Parameter 1-24 Motorstroom.
Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
Parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel.
Parameter 1-39 Motorpolen.
Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs)
Voer de weerstand van de statorwikkeling in voor
fase-common (sterpunt) (R
). Als enkel fase-
s
fasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde
delen door 2 om de waarde voor fase-common te
verkrijgen.
Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld)
Voer de directe asinductantie van de PM-motor in
voor fase-common.
Als enkel fase-fasegegevens beschikbaar zijn,
moet u de waarde delen door 2 om de waarde
voor fase-common te verkrijgen.
Parameter 1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM.
Voer de tegen-EMK (fase-fase, rms-waarde) van de
PM-motor bij 1000 tpm in. Tegen-EMK is de
spanning die door een PM-motor wordt
gegenereerd wanneer er geen frequentieregelaar
is aangesloten en de as extern wordt gedraaid. In
specificaties wordt deze meestal vermeld voor het
nominale motortoerental of voor een motortoe-
rental van 1000 tpm, gemeten tussen 2 fasen. Als
de waarde voor een motortoerental van
1000 tpm niet beschikbaar is, kunt u de juiste
waarde als volgt berekenen:
5
5
29