OPMERKING: De afscherming van stuursignaalkabels is
noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de niveaus voor
immuniteit, zoals aangegeven in de EMC-richtlijn
(beperkt het stoorniveau).
OPMERKING: Besturingskabels moeten worden
gescheiden van motor- en voedingsspanningskabels.
4.5.2 Typen stuursignalen
Maak altijd een onderscheid tussen de verschillende typen
signalen. Gebruik, omdat de verschillende typen signalen
elkaar kunnen beïnvloeden, een aparte kabel voor elk type.
Dit is meestal praktischer, omdat bijvoorbeeld de kabel van
een druksensor direct verbonden kan zijn met de FO.
De volgende typen stuursignalen kunnen worden
onderscheiden:
Analoge ingangen
Spannings- of stroomsignalen, (0-10 V, 0/4-20 mA) normaal
gesproken gebruikt als stuursignalen voor toerental, koppel
en PID-feedbacksignalen.
Analoge uitgangen
Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0/4-20 mA) die
langzaam of slechts sporadisch van waarde veranderen. Over
het algemeen zijn dit stuur- of meetsignalen.
Digitaal
Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0-24 V, 0/4-20 mA)
die slechts twee waarden kunnen hebben (hoog of laag) en
slechts sporadisch van waarde veranderen.
Data
Gewoonlijk spanningssignalen (0-5 V, 0-10 V) die snel en
met een hoge frequentie veranderen, over het algemeen
gegevenssignalen zoals RS232, RS485, Profibus etc.
Relais
Relaiscontacten (0-250 VAC) kunnen hooginductieve
belastingen schakelen (hulprelais, lamp, klep, rem, etc.).
Signaal
Maximale
soort
kabelgrootte
Analoog
Vaste kabel:
2
0,14-2,5 mm
Digitaal
(AWG 26 - 14)
Flexibele kabel:
Data
2
0,14-1,5 mm
(AWG 26 - 16)
Kabel met adereind-
Relais
huls: 0,25-1,5 mm
(AWG 24 - 16)
CG Drives & Automation, 01-5325-03r5
Aandraai
Kabeltype
moment
Afgeschermd
Afgeschermd
Afgeschermd
0,5 Nm
(4.4 LBin)
Niet afge-
2
schermd
Voorbeeld:
De relaisuitgang van een FO die een hulprelais aanstuurt,
kan op het moment van schakelen een bron van interferentie
(emissie) vormen voor een meetsignaal van bijvoorbeeld een
druksensor. Daarom is het raadzaam om bedrading en
afscherming van elkaar te scheiden om storingen te
beperken.
4.5.3 Afscherming
Voor alle signaalkabels geldt dat de beste resultaten worden
verkregen als de afscherming aan beide uiteinden
aangesloten is: aan de zijde van de frequentieregelaar en bij
de bron (bijvoorbeeld PLC of computer). Zie Afb. 65.
Wij adviseren met nadruk om de signaalkabels met
netvoedings- en motorkabels te laten kruisen in een hoek
van 90°. Laat de signaalkabel niet parallel lopen aan de
netvoedings- en motorkabel.
4.5.4 Aansluiting aan één of twee
uiteinden?
In principe moeten de maatregelen voor de motorkabels ook
worden toegepast op alle stuursignaalkabels, in
overeenstemming met de EMC-richtlijnen.
Voor alle signaalkabels genoemd in hoofdstuk 4.5.2 geldt
dat de beste resultaten worden verkregen als de afscherming
aan beide uiteinden aangesloten is. Zie Afb. 65.
OPMERKING: Elke installatie moet zorgvuldig worden
gecontroleerd vóór het toepassen van de juiste EMC-
maatregelen.
Besturingsaansluitingen
55