Tastcycli: Werkstukken automatisch controleren | Basisprincipes
Meetresultaten in Q-parameters
De besturing legt de meetresultaten van de desbetreffende
tastcyclus vast in de globaal actieve Q-parameters Q150 t/m Q160.
Afwijkingen van de nominale waarde zijn in de parameters Q161 t/m
Q166 opgeslagen. Let op de tabel met resultaatparameters die bij
elke cyclusbeschrijving is vermeld.
De besturing toont ook de resultaatparameters bij de cyclusdefinitie
in het helpscherm van de desbetreffende cyclus (zie afbeelding
rechts). Daarbij hoort de oplichtende resultaatparameter bij de
betreffende invoerparameter.
Status van de meting
Bij sommige cycli kunt u met de globaal actieve Q-parameters Q180
t/m Q182 de status van de meting opvragen.
Parameter-
Meetstatus
waarde
Q180 = 1
Meetwaarden liggen binnen de tolerantie
Q181 = 1
Nabewerken noodzakelijk
Q182 = 1
Afkeur
De besturing plaatst de nabewerkings- of afkeur-flag, zodra een
van de meetwaarden buiten de tolerantie ligt. Om te bepalen
welk meetresultaat buiten de tolerantie ligt, houdt u bovendien
rekening met het meetprotocol, of controleert u de desbetreffende
meetresultaten (Q150 t/m Q160) op de grenswaarden.
Bij cyclus 427 gaat de besturing er standaard vanuit dat u een
buitenmaat (tap) meet. Door de juiste keuze van de min. en max.
maat in combinatie met de tastrichting, kunt u de status van de
meting echter corrigeren.
De besturing plaatst de status-flags ook wanneer er geen
tolerantiewaarden of maximum- resp. minimummaten zijn
ingevoerd.
Tolerantiebewaking
Bij de meeste cycli voor werkstukcontrole kunt u de besturing een
tolerantiebewaking laten uitvoeren. U moet dan bij de cyclusdefinitie
de benodigde grenswaarden instellen. Als u geen tolerantiebewaking
wilt uitvoeren, voert u bij deze parameter 0 in (= vooraf ingestelde
waarde)
HEIDENHAIN | TNC 320 | Meetcycli voor werkstuk en gereedschap programmeren | 10/2023
6
239