Vacuümaansluiting
(IN)
20997829_NL_RC6_V19_180324
4.4 Aansluiting
4.4
Aansluiting
De vacuümpompen zijn voorzien van een vacuüm- en afvoeraan-
sluiting. Sluit uw vacuümpomp aan zoals hieronder beschreven.
> Pas op dat u de toevoer en afvoer van de vacuümpomp niet
verwisselt. Bij verwisseling van toe- en afvoer ontstaat over-
druk in de aangesloten apparatuur.
> Controleer na de installatie het systeem op lekkage.
4.4.1 Vacuümaansluiting (IN)
4.4.1
Vacuümaansluiting (IN)
> Sluit de vacuümaansluiting van uw toepassing aan op de toe-
voer van de vacuümpomp.
VOORZICHTIG
Flexibele vacuümslangen kunnen tijdens het
evacueren samentrekken.
Verbonden componenten die niet goed zijn vastgezet
kunnen, door de schoksgewijze beweging (krimpen)
van een flexibele vacuümslang, letsel veroorzaken of
schade aanrichten. De vacuümslang kan losraken.
Zet de vacuümslang vast op de aansluitingen.
>
Zet de verbonden componenten vast.
>
Meet de flexibele vacuümslang zodanig af dat u reke-
>
ning houdt met de maximale krimp.
AANWIJZING
AANWIJZING
Ongerechtigheden in de toevoerleiding kunnen de va-
cuümpomp beschadigen.
Voorkom dat deeltjes of verontreinigingen aangezogen wor-
>
den of terug kunnen stromen.
Installeer indien nodig filters voor de vacuümpomp om te
>
voorkomen dat deeltjes en stof worden aangezogen. Zorg
ervoor dat de filters geschikt zijn voor de toepassing wat
betreft debiet, chemische bestendigheid en beveiliging tegen
verstopping.
Plaatsing en aansluiting
41