Status
Mogelijke statusberichten zijn: Normaal (alles is in orde) of fout gedrukte schakeling (alleen
digitale ingangen 1-6). Zie sectie 8.1 voor een volledige beschrijving van de foutmeldingen.
Volume per contact (verschijnt alleen als het "contactmakende" type gekozen werd)
Tik het volume in van de oplossing die door de debietmeter moet stromen alvorens de meter een
contactmeting in het tekstvak stuurt. De controller gebruikt deze informatie om de totalisator bij te
werken.
K-factor (verschijnt alleen als het schoepenwieltype is gekozen)
Tik de K-factor (aantal impulsen per volume-eenheid) van uw debietmeter in het tekstvak in.
Raadpleeg de documentatie van de debietmeter voor informatie om te weten welke de K-factor zal
zijn voor de gebruikte leidingafmetingen en installatie. De K-factor stelt de controller in staat de
impulsen van de meter om te zetten in gallon of liter. Elke waarde tussen 0,001 en 20.000 is
aanvaardbaar.
Total Alarm Limit (Totale alarmgrens)
Tik in het tekstvak het totale volume in van de oplossing die door de debietmeter moet stromen om
het alarm uit te schakelen. Als u geen alarmmelding wenst bij een bepaald volume, voer dan 0 in om
het alarm uit te zetten.
Rate High-High Alarm Limit (Hoog-hoog alarmlimiet debiet)
schoepenwieltype is gekozen)
Voer in het tekstvak de proceswaarde van de sensor in vanaf waar u een hoog-hoog alarm wilt laten
genereren.
Rate High-High Alarm Limit (Hoog alarmlimiet debiet)
is gekozen)
Voer in het tekstvak de proceswaarde van de sensor in vanaf waar u een hoog alarm wilt laten
genereren.
Rate High-High Alarm Limit (Laag alarmlimiet debiet)
is gekozen)
Voer in het tekstvak de proceswaarde van de sensor in vanaf waar u een laag alarm wilt laten
genereren.
Rate High-High Alarm Limit (Laag-laag alarmlimiet debiet)
schoepenwieltype is gekozen)
Voer in het tekstvak de proceswaarde van de sensor in vanaf waar u een laag-laag alarm wilt laten
genereren.
Alarm Dead Band (Dode band-alarm)
Voer in het tekstvak de dode band in die voor elke ingestelde alarmwaarde moet worden gebruikt.
Damping (Demping)
Demping wordt op de ingang van de sensor toegepast via het bepalen van een lopend gemiddelde
van de aflezingen van het ingangssignaal gedurende de in de dempingsinstelling gespecificeerde
tijdspanne (0-60 seconden). De gemiddelde aflezing verschijnt en wordt gebruikt voor controle.
Voer in het tekstvak de gewenste tijdspanne in.
(verschijnt alleen als het schoepenwieltype is gekozen)
(verschijnt alleen als het schoepenwieltype is gekozen)
(verschijnt alleen als het
(verschijnt alleen als het schoepenwieltype
(verschijnt alleen als het schoepenwieltype
(verschijnt alleen als het
92