●
Als u de machine gebruikt in een omgeving met hoge luchtvochtigheid, kan de tonerdichtheid op de afdruk
lichter worden of kunnen er onregelmatigheden optreden. U kunt deze problemen oplossen door [Modus
Vochtige omgeving] in te stellen op [Hoge vochtigheid].
●
Als u de machine gebruikt in een omgeving met lage luchtvochtigheid, kunnen de tekst en afbeeldingen
wazig worden. U kunt dit probleem oplossen door [Modus Vochtige omgeving] in te stellen op [Lage
vochtigheid].
◼
[Papierscheiding aanpassen]
Deze instelling kunt u gebruiken wanneer het geregistreerde type gebruikerspapier [Dun (60 g/m2)] is. Als een
papierstoring optreedt bij het uitvoeren van tweezijdig afdrukken, selecteert u [Niveau 1] of [Niveau 2]. Als [Niveau 1]
wordt geselecteerd, wordt het correctie-effect zwakker. Het effect wordt sterker als [Niveau 2] wordt geselecteerd.
●
De ruwheid van de afgedrukte afbeelding kan worden weergegeven als [Niveau 2] wordt geselecteerd.
◼
[Correct vulgebied ongeldig]
Als u afdrukt met het geregistreerde type gebruikerspapier en de grijze gebieden van afbeeldingen/tekst bevatten
witte vlekken, dan kunt u dit corrigeren door deze instelling in te stellen op [Aan].
◼
[Fixeertemp. aanpassen]
Als er afbeeldingsproblemen optreden omdat de temperatuur voor het fixeren van de toner op het papier te hoog is,
kan de uitvoer verbeterd worden door [Laag 1] of [Laag 2] in te stellen voor geregistreerd gebruikerspapier.
●
Als afbeeldingsproblemen erger worden wanneer [Laag 1] of [Laag 2] wordt ingesteld op geregistreerd
gebruikerspapier, is de fixeertemperatuur mogelijk te laag. Nabeelden verschijnen op gebieden die niet
worden afgedrukt.
Onderhoud
458