De basisvereisten voor het delen in een Macintosh-omgeving zijn de volgende:
■
De Macintosh-computers moeten binnen het netwerk met elkaar communiceren via TCP/IP, en
de Macintosh-computers moeten elk een IP-adres hebben. (AppleTalk wordt niet ondersteund.)
■
De gedeelde printer moet zijn aangesloten op een van de ingebouwde USB-poorten op de
Macintosh-computer die als host fungeert.
■
Zowel op de Macintosh-computer die als host fungeert, als op de Macintosh-computers die als
client fungeren, moet de software voor printerdeling en het printerstuurprogramma of de PPD
voor de geïnstalleerde printer worden geïnstalleerd. (U kunt het installatieprogramma gebruiken
om de software voor printerdeling en de bijbehorende Help-bestanden te installeren.)
■
Op de Macintosh-computers die als client fungeren, moeten de juiste
HP printerstuurprogramma's worden geïnstalleerd.
■
Die Macintosh-computers die als client fungeren, moeten PowerMac-computers zijn.
Raadpleeg de ondersteuningsinformatie op de website van Apple
op de computer voor meer informatie over het delen van een USB-printer.
Delen met andere computers met Mac OS X (10.2 en hoger)
Voer de volgende stappen uit om de printer te delen met andere Macintosh-computers met Mac OS
X (10.2 en hoger):
1
Schakel printerdeling in op de computer waarop de printer is aangesloten (de host).
2
Open Systeemvoorkeuren, klik op Delen, klik op Services en selecteer het vakje Printerdeling.
3
Als u wilt afdrukken vanaf een van de andere Macintosh-computers (clients) binnen het netwerk,
selecteert u de printer in Delen. Vervolgens kiest u de omgeving waar de printer wordt gedeeld
en selecteert u de printer.
14
http://www.apple.com
of Mac Help
2
Aan de slag