Veiligheidsvoorschriften
1.3
Opstelling op een oneffen terrein
De voorzijde van het apparaat moet naar beneden wijzen, om
wegglijden te voorkomen.
NL
1.4
Onderdelen die bevriezen
De temperatuur van bepaalde onderdelen van de eenheid kan
tijdens het gebruik dalen tot onder 0°C of er kan een bevroren
laag zichtbaar worden. Raadpleeg onderstaande tekening voor
de pomponderdelen waar de vriestemperaturen zich het meest
waarschijnlijk zullen voordoen. Raad de onderdelen in deze zone
niet aan tijdens het gebruik van de eenheid.
Bedrijfstemperatuur
Dit apparaat zal correct functioneren in de beoogde omgeving, bij
een temperatuur tussen +10 °C en +40 °C.
Relatieve vochtigheid
Dit apparaat zal correct functioneren binnen een omgeving bij
50% RV, +40 °C. Een hogere RV kan worden toegestaan bij lagere
temperaturen.
De aankoper zal metingen uitvoeren om schadelijke effecten als
gevolg van occasionele condensatie te vermijden.
Hoogte
Dit apparaat zal correct functioneren tot maximaal 2100 m boven de
gemiddelde zeespiegel.
Vervoer en opslag
Dit apparaat is bestand tegen, of is beschermd tegen vervoer- en
opslagtemperaturen van -25 °C tot +55 °C en gedurende korte
periodes tot maximaal +70 °C.
Het werd verpakt om schade als gevolg van normale vochtigheid,
trillingen en schokken te voorkomen.
4
SuperCoat