machine start, alvorens deze te transporteren
of te stallen.
5. Sluit de brandstofafsluitklep onder de voorzijde
van de brandstoftank alvorens de machine te
transporteren of op te slaan.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de
brandstofafsluitklep is gesloten voordat u
de machine transporteert of stalt omdat er
benzine kan lekken uit de machine.
Vooruit en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de
motor, oftewel het toerental (in omwentelingen
per minuut). Zet de gashendel op Snel om de
beste prestaties te verkrijgen. Gebruik de machine
altijd met de motor op vol gas.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De
bestuurder kan de controle over de machine
verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk
letsel en schade aan de machine.
• Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
• Verminder de snelheid van de machine
voordat u een scherpe bocht maakt.
Vooruit
1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde
stand.
2. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels
langzaam naar voren (Figuur 12).
Figuur 12
1. Centrale onvergrendelde
stand
2. Vooruit
3. Achteruit
4. Remstand
Om in een rechte lijn te rijden, moet u
gelijkmatige druk uitoefenen op beide
rijhendels (Figuur 12).
Om te draaien, vermindert u de druk op de
rijhendel in de richting waarin u wilt draaien
(Figuur 12).
Hoe verder u de rijhendels beweegt (in beide
richtingen), des te sneller zal de machine in de
gewenste richting rijden.
Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de
neutraalstand.
Achteruit
1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde
stand.
2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels
naar achteren (Figuur 12).
Om in een rechte lijn te rijden, moet u
gelijkmatige druk uitoefenen op beide
rijhendels (Figuur 12).
Om te draaien, vermindert u de druk op de
rijhendel in de richting waarin u wilt draaien
(Figuur 12).
Om te stoppen, zet u beide in de neutraalstand.
Bediening van de
maaimessen
Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het
aftakassymbool, schakelt u de aandrijving naar
de maaimessen aan of uit. Deze schakelaar
regelt het vermogen van werktuigen die worden
aangedreven door de motor, zoals het maaidek en
de maaibladen.
De maaimessen inschakelen
1. Zet de rijhendels van de tractie vrij om de
machine in de neutraalstand te zetten.
2. Zet de gashendel op Snel.
3. Trek de aftakasschakelaar uit om de
maaimessen in te schakelen (Figuur 13).
17