Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt
het best als deze met verse benzine wordt
gemengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner
om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank vullen
1. Zet de motor af en stel de parkeerrem in
werking.
2. Reinig de omgeving van de tankdop en
verwijder de tankdop. Vul de brandstoftank bij
met loodvrije, normale benzine tot maximaal
6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de
vulinrichting. De ruimte in de tank geeft de
brandstof de kans om uit te zetten. Vul de
brandstoftank niet helemaal vol.
3. Draai de tankdop stevig vast. Neem gemorste
brandstof op.
Motoroliepeil controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik
neemt, moet u het oliepeil in het carter van de
motor controleren; zie Oliepeil controleren in
Onderhoud motor, blz. 30.
Starten en stoppen van de
motor
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de
rijhendels in de remstand.
2. Schakel de maaimessen uit door de
aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 9).
Figuur 9
1. Aftakasschakelaar – Aan
3. Zet de gashendel op Choke voordat u een
koude motor start (Figuur 10).
2. Aftakasschakelaar – Uit
Opmerking: Als de motor warm of heet is,
hoeft u de choke niet te gebruiken.
4. Draai het contactsleuteltje op Start om de
startmotor in werking te stellen. Laat het
sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Belangrijk: Stel de startmotor telkens
niet langer dan 10 seconden in werking.
Als de motor niet wil starten, moet u na
elke poging de motor 60 seconden laten
afkoelen. Indien u deze instructies niet
opvolgt, kan de startmotor doorbranden.
5. Zodra de motor start, zet u de gashendel
op Snel (Figuur 10). Als de motor afslaat
of hapert, moet u de gashendel weer enkele
seconden op Choke zetten. Zet vervolgens de
gashendel in de gewenste stand. Herhaal dit
indien nodig.
Figuur 10
1. Motor
2. Choke
Figuur 11
1. Uit
2. Lopen
Motor afzetten
1. Zet vervolgens de gashendel weer op Snel
(Figuur 10).
2. Schakel de maaimessen uit door de
aftakasschakelaar op Uit te zetten (Figuur 9).
3. Draai het contactsleuteltje op Uit (Figuur 11).
4. Maak de bougiekabel los van de bougie(s)
om te voorkomen dat iemand per ongeluk de
16
3. Snel
4. Langzaam
3. Start
4. Ontsteking